Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 55.
Onlangs hadden we met Normaal een act die al in de jaren zeventig hoge toppen scheerde, maar die pas in deze rubriek opduikt tussen de zangers en groepen van de jaren negentig. Gewoon, omdat Normaal jarenlang relevant bleef en andere hits dan “Oerend hard” ook weleens voor het voetlicht mogen komen.
Voor de artiest die we vandaag behandelen geldt ongeveer hetzelfde. Raymond van het Groenewoud, een Belg met Nederlandse ouders, droeg jarenlang de Belpop bijna in zijn eentje (eenlingen zoals we ze in afleveringen 12, 18 en 20 zijn tegengekomen, waren op de lange duur geen partij voor hem). Zijn carrière was verre van gelijkmatig, maar zijn grote successen – artistiek en commercieel – zijn verspreid over een lange periode.
In de eerste jaren moest het publiek nog wennen aan Vlaamse rock. Die platen werden geen doorslaand succes, maar haalden later wel een klassieke status. We hebben dat eerder geconstateerd: Vlaanderen had de echte revolutie nog niet doorgemaakt. Dat traditionele Vlaanderen is precies het onderwerp van Van het Groenewouds eerste hit, “Vlaanderen boven”, uitgebracht in 1978, op het moment dat dit gebied juist met een inhaalslag bezig is. (Het jaar van de eerste HUMO Rock Rally, bijvoorbeeld.) Dan komt in 1980 “Je veux de l’amour”. Meteen het jaar daarna “Chachacha”. Begin 1991 is het dubbel raak met “Meisjes” (een kleine hit, maar een grote klassieker) en “Liefde voor muziek” (wat zelfs in Nederland op nummer 1 komt). Tot slot krijgen we in 1995 “Twee meisjes” – geen hit, maar wel een onverwoestbare klassieker.
Te aardig om hier niet te citeren is wat muzieklijstjesmaker Vic van de Reijt over dit lied schreef. Hij haalde daarvoor cabaretier Wim Kan aan. “Een viool, dat vind ik zo gevoelig. Weet u wat ik nou nog gevoeliger vind? Twee violen.” Van de Reijt parafraseerde dat vervolgens met “‘Meisjes’ was al zo mooi, maar met ‘Twee meisjes’ wist Van het Groenewoud zichzelf te overtreffen.”
Mooi is het zeker. Maar als ik niet verder kwam dan “Dit nummer is heel mooi”, zou ik mijn mastertitel in de muziekwetenschap niet waard zijn. Laten we daarom een analyse maken van het liedje, en proberen de vinger achter zijn schoonheid te krijgen.
We horen acht maten waarin nog weinig gebeurt. Op een piano wordt een melodie in octaven gespeeld, terwijl de basgitaar de bastonen speelt. Geen spoor van een ritmisch patroon of een tegenmelodie, de bas speelt echt alleen maar een enkele bastoon van elk akkoord.
De volgende acht maten zijn identiek, behalve dat Van het Groenewoud nu de melodie overneemt. We weten nu dat het liedje over twee meisjes op het strand gaat, die van een prins dromen.
Daarna volgen weer twee keer acht maten met hetzelfde akkoordschema. Zonder zang, maar nu met ritmesectie. De piano speelt nu niet de zanglijn, maar meer een gewoon voorspel. Het nummer is nu zogezegd pas echt begonnen.
Pas nu wordt het tijd voor een volledig couplet. Al die tijd bleken de acht maten die we hoorden onderdeel te zijn van een klassiek Tin Pan Alley-schema: 32 maten opgebouwd volgens het schema AABA, waarna het akkoordschema herhaald kon worden. De maten uit de inleiding en het voorspel waren de A, het gedeelte over “twee meisjes op een plank” is B.
De tekst gaat door bij het moment dat de meisjes van een prins dromen. Van het Groenewoud bereikt een komisch effect doordat de volgende regel “Ze zoeken in hun tas” luidt. Alsof de meisjes hun prins in hun handtas denken te vinden.
Op mij heeft de tekst een wat ouderwets effect. De meisjes met modebladen en handtassen, ik zie ze meteen gepermanent voor me. Misschien omdat ze zo traditioneel van een prins dromen (kunnen ze zichzelf niet redden?). Hoewel de surfplank redelijk modern is (zeker als er meisjes op staan!), doet het me toch denken aan de jaren zestig: ansichtkaart uit Zuid-Europa.
Zoals gezegd: na het couplet verwacht ze weer een nieuwe rondgang van het AABA-schema. Dat gebeurt. Maar daar houdt het op. Geen zang, geen tussenspel, alleen ritme en akkoorden. Wat is er aan de hand? Vindt Van het Groenewoud deze akkoorden zo bijzonder misschien, of is zijn inspiratie op?
Nee, het ontbreekt hem niet aan inspiratie. Er komt nog een rondgang van de 32 maten, en nu komt de elektrische gitaar erbij. Vroeger, in het Interbellum, improviseerden jazzmusici al heel graag op Tin Pan Alley-songs, omdat de steeds terugkerende 32 maten een eersteklas basis vormden voor improvisaties. Je nam de akkoorden en improviseerde er een solo over. Raymond van het Groenewoud doet het anno 1995 ook; hij kent duidelijk zijn klassiekers.
Maar wat voor een solo! De zwaar vervormde gitaar komt als een donderslag bij heldere hemel, een donderslag die nog veel harder inslaat doordat er de 32 maten daarvoor niets is gebeurd. De melancholieke, maar serene sfeer uit het lied slaat om in een verontrustende, onvoorspelbare uitbarsting.
Wat is er aan de hand? Hangt die twee meisjes, die daar zo rustig zitten te lezen en het water in gaan, iets engs boven het hoofd? Misschien. Maar nog waarschijnlijker lijkt het me dat de verteller iets boven het hoofd hangt. Van het Groenewoud was toen hij dit nummer schreef al 45. Dan is, in elk geval lichamelijk, het beste er echt wel vanaf. Misschien is hij alleen, of ontevreden met zijn leven. Voor zich ziet hij twee meisjes in de bloei van hun leven, die hij niet kan krijgen (de prins van wie ze dromen, dat zal hij wel niet zijn), en wier bloei hij zelf ook niet meer zal doormaken. Hij ziet zijn tijd alleen maar wegtikken:
De dag brengt ouderdom.
De nacht brengt vreemde uren.
Het deken is zo zwart.
Een bladzijde slaat om.