Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 19.
De loopbaan van Alexander Curly loopt in veel opzichten parallel met die van Robert Long. Allebei werden ze in de jaren veertig geboren; op tijd voor Elvis en ruim op tijd voor de Beatles. Allebei namen ze een sprekend pseudoniem aan dat hun uiterlijk beschreef. Allebei begonnen ze met Engelstalig poprepertoire voor tieners, om daarna op Nederlandstalig werk voor volwassenen over te gaan. Allebei zagen ze hun muziekcarrière in de jaren tachtig inzakken (Long werd presentator, Curly trok zich uit het openbare leven terug). En allebei stierven ze op middelbare leeftijd aan kanker.
Er is echter één groot verschil. Waar Robert Long bekend werd met bijtende geëngageerde liedjes die in brede kring waardering vonden, bestormde Curly de hitlijsten met pretentieloze albums als Vette jus en boerenjongens en dito liedjes als “Guus kom naar huus”. Long was links, Curly was rechts. Dat was je in de jaren zeventig al wanneer je liedjes nergens over gingen (“geen politiek is instemmen met de status quo en dus ook politiek”, vond men in die gepolariseerde tijd), maar sommige van zijn nummers (“Agessus”, over een Turk met een mes) geven ook daadwerkelijk blijk van een rechtse en zelfs een beetje dubieuze kijk op de wereld.
Robert Long ontbreekt in mijn honderd liedjes: ik vind zijn muziek te veel schlager en te weinig pop. Alexander Curly zou hier al helemaal niets te zoeken hebben, ware het niet dat hij één plaat heeft uitgebracht die totaal niet in de rest van zijn oeuvre past. In 1977 kwam hij met Zilverdael, een prachtig en volstrekt uniek conceptalbum over elfen, trollen en dwergen.
Zilverdael: een Nederlandse fantasy-plaat
Het verhaal is een redelijke rip-off van The Lord of the Rings, de vuistdikke Tolkien-klassieker die dat decennium iedereen in zijn greep hield. In het paradijselijke Zilverdael heerst vrede, totdat de trollen en de dwergen, twee volkeren die elkaar nooit konden uitstaan, zich verenigen en het land aanvallen. Vendor, de koning der elfen, ziet een overmacht oprukken en grijpt naar een paardenmiddel: hij gaat naar het dodenrijk om het Zilveren Zwaard te halen. Dit zwaard zal hem een zekere overwinning bezorgen, maar na zeven dagen zal hij sterven. Aldus geschiedt: net op tijd komt de koning terug en hakt de vijandelijke legers in de pan, wat hij met de dood bekoopt.
Conceptalbums waren dé mode in de serieuze popmuziek van de jaren zeventig. Eind jaren zestig was het album in de popmuziek langzaamaan belangrijker geworden dan de single. Pet sounds van de Beach Boys, Freak out! van Frank Zappa, Sgt. Pepper van de Beatles: het zijn platen waarop het geheel (de elpee) meer is dan de som der delen (de diverse losse songs). Van lieverlee gingen bands hele albums maken waarin één idee, soms zelfs één verhaal centraal stond. Deze mode associëren we vooral met de progressieve rock: de stijl van bands als Pink Floyd, ELO, Yes, Steely Dan, Led Zeppelin, Genesis en nog vele andere. Invloeden uit klassiek en jazz, lange songs, ongewone structuren, kortom: een poging om de rock te emanciperen.
Ook de conceptalbums met fantasythema’s worden vaak met de progrock in verband gebracht. Dat is niet helemaal eerlijk: zoveel complete fantasyalbums zijn er niet gemaakt. Ze zijn er wel. Bo Hansen kwam met het prozaïsch getitelde Music inspired by Lord of the Rings. Relayer van Yes past ook in dat rijtje. Verder zijn het meer losse songs die in aanmerking komen. Het artwork en de muziek zijn vaak wel erg sprookjesachtig.
Progrock leefde, ook in Nederland. We hadden bands als Ekseption, Focus en Supersister, en alle drie haalden ze grote successen en zeker Supersister mag zich nog altijd verheugen in de goedkeuring van popkenners. Maar Nederlandstalige progrock? Die is er nauwelijks. Het liedje “Snotneus” van Bots komt in aanmerking. De Nederlandstalige plaat die nog het dichtst bij Zilverdael in de buurt komt is misschien Nacht en ontij van Boudewijn de Groot, een soort muzikaal hoorspel dat in 1968 langs alles en iedereen heen ging.
Alexander Curly moest voor Zilverdael dus grotendeels van onderop beginnen. Eén ding had hij alvast mee: progrock kent geen taboes. Alle invloeden en schema’s zijn mogelijk. Dat is natuurlijk ook een nadeel. Zie uit zo’n mer à boire maar eens de juiste muziek te vissen.
Hoewel de progrock en het conceptalbum erg Angelsaksisch zijn, zoekt Curly zijn muzikale inspiratie vooral dichtbij huis. Het titelnummer, waarmee de plaat ook opent, herinnert aan Elly en Rikkert. Het tweede nummer had zo van Boudewijn de Groot kunnen zijn, wiens dictie grote invloed op Curly lijkt te hebben gehad. Maar wij bespreken vandaag het derde nummer, waarin de trollen zich voorstellen.
(Het vierde nummer, “Dwergenlied”, krijg je er gratis bij.)
Meteen in het begin wordt de toon gezet. Bas en drums geven een harde dreun op iedere tel, wat in de wereld van de gesyncopeerde rockmuziek nogal lomp en grimmig klinkt. Het geeft meteen het gewenste effect: het boze en weinig elegante volkje van de trollen schilderen. Als versterking wordt er een hoorspeleffect van stal gehaald: de morrende menigte.
Wij zijn de trollen, wij zijn gemeen.
Wie voor onze voeten komt, vertrappen wij meteen!
Verderop (vanaf 0:39) wordt de grimmigheid met een ander middel geschetst. Curly moduleert eerst van e-klein naar b-klein en dan onverwacht naar d-klein. In de toonsoort b-klein is de noot d een soort ontsnappingsclausule. Ze biedt een gemakkelijke uitweg uit de grimmige mineurtoonsoort naar het vrolijker D-majeur. Maar hier komt er bovenop die d weer een mineurakkoord! Weg ontsnapping. Curly moduleert nog een paar keer en komt zo weer bij e-klein uit. Merk en passant de harpglissandi op die dit stukje sieren: een klassiek instrument, een nieuwe aanwijzing dat we met progrock te maken hebben.
Vanaf 1:56 komt er een andere wijziging in het spel: de maatsoort verandert van 4/4 naar 6/8. Eerst wisselen de maten nog, alsof de muziek twijfelt, en de luisteraar moet met een gitaarriff bij de les worden gebracht. De maatverandering gaat gepaard met een tekstuele wissel: ging het eerst nog over de trollen in het algemeen, nu zingen ze over hun massale opmars naar het Zilverdael.
Honderdduizend trollen uit het verre diepe trollenwoud.
Het elfenbloed zal stollen, elke elfenkop moet afgehouwd.
Met ons valt niet te sollen, trollenbloed is als je ’t goed beschouwt
IJskoud!
En dan, als hun leider Gloer ter sprake komt, blijkt het bij die trollen ook heel gezellig te kunnen zijn. De grimmigheid maakt plaats voor heuse schouder-aan-schoudermuziek met een blij mandolineloopje:
Want Gloer is onze oppertrol.
Gloer, hij weet alles beter.
Gloer, die heeft een trollenhol
En dat ruik je vanaf honderd meter!
Het mag duidelijk zijn: geen enkele invloed wordt geschuwd. Ook die van de Hollandse meedeinhits niet. Vader Abraham mag met Pink Floyd en Boudewijn de Groot mee in de cocktail die het verhaal van deze plaat moet ondersteunen. En hij zorgt voor de nodige vrolijkheid in dit verder zo serieuze verhaal. Want laten we eerlijk zijn: uit die afstotelijke trollen valt veel meer inspiratie te halen dan uit de perfecte elfen.
Zilverdael is origineel, goed doorwrocht en enig in zijn soort. Je kunt ervan houden of het helemaal niets vinden, maar het album verdient een plaats in de Nederlandse muziekhistorie. En toch is het behoorlijk onbekend. Ik verkeer al vijftien jaar tussen de muziekmensen, maar ik moet de eerste vakman of -vrouw die deze plaat kent nog tegenkomen. Hoe is dat in vredesnaam mogelijk?
Waarschijnlijk bediende de plaat geen markt. Het grote poppubliek, dat de platen van de progrockbands kocht, knapte waarschijnlijk meteen af op de Nederlandse taal. De groeiende nichemarkt voor Nederlandstalige rock verkeerde in extreemlinkse hoek en zat niet op escapistische teksten te wachten. En Curly’s eigen publiek – ach, wat moesten de liefhebbers van “Guus kom naar huus” nou met een conceptalbum aan? Zijn andere albums kun je in bijna elke kringloopwinkel vinden, maar Zilverdael bleek zelfs onbekend bij de uitbater van tweedehandswinkel Reset Records – en geloof mij, die man kent wel wat muziek.
Alexander Curly, maker van commerciële liedjes voor een Telegraafpubliek, volgde in 1977 voor één keer zijn hart en maakte deze plaat. Hij werd er niet voor beloond.
En toch: door Nederland loopt een onzichtbaar netwerk van mensen die deze plaat wél kennen. De vader van een schoolvriendje had deze plaat; zo kwam ik er zelf al op dertienjarige leeftijd mee in aanraking. De plaat is in de jaren negentig op cd heruitgebracht. Minstens twee mensen hebben de moeite genomen om haar op YouTube te uploaden, en onder de liedjes vind je diverse reacties. Ik hoop van harte dat die mensen hun voorkeur wat luider uitspreken. Dit magistrale werk verdient een plekje in de popgeschiedenissen en in ons collectieve geheugen!
fantastische plaat ! mijn schoolmeester van de lagere school liet ons er in de klas naar luisteren… rond 1980 … ik was er helemaal weg van. Nooit meer kunnen vinden
Heel hartelijk bedankt voor de lans die je voor dit album breekt. Als ik dit blog niet had gevonden, had ik waarschijnlijk ook nooit van dit Nederpop-meesterwerkje gehoord. Ik ben er sinds twee dagen redelijk verslingerd aan geraakt. Misschien ga ik van de nummer covers opnemen, om het werk de aandacht terug te geven die het destijds al verdiende.
Wat prachtig om te horen dat ik die invloed heb! Post gerust een link als je die covers af hebt, ik ben benieuwd.
Update: ik heb de link naar dit blog gepost op de Facebookgroep “Weetjes over popmuziek” in onze gezamenlijke missie dit album de verdiende aandacht te geven.
Wouter, nu ik eindelijk de lp heb weten te bemachtigen krijg ik er toch wel steeds meer vragen door: heeft Curly gastmuzikanten gebruikt of speelde hij alles zelf in? Wat ik van de lp kan aflezen en allerlei schaarse informatie over dit album word ik er niet wijzer van. Dat Curly in ieder geval een gitaar en waarschijnlijk een basgitaar beheerste, lijkt me zeer aannemelijk. Maar ik hoor bijvoorbeeld in diverse nummers blaasinstrumenten alsof er een fanfare is ingehuurd, en in het nummer Schimmenrijk hoor ik iets dat klinkt als een Fender Rhodes elektrische piano……maar nergens is ook maar iets over de mogelijke meewerkende muzikanten te vinden. Als dit album meer aandacht verdient, vind ik dat ook de medewerkers eraan eindelijk eens het voetstuk moeten krijgen waar ze recht op hebben. Heb jij misschien meer informatie daarover kunnen achterhalen?