Martin Bril – Een plek onder de zon

Wijlen Martin Bril kon aanstekelijk ouwehoeren over popmuziek. Helaas leest een oude bundeling met zijn muziekcolumns precies zo: als geouwehoer.

Laat ik maar eerlijk zijn: ik heb een ongelofelijke last van tsundoku, het verschijnsel dat je steeds maar nieuwe boeken koopt terwijl er thuis al zo’n berg ongelezen lectuur ligt. Op dit moment zit ik in een fase waarin ik die achterstand probeer weg te werken. Tegen beter weten in hoop ik dat ik tenminste voor het einde van het jaar weer helemaal bij ben, dat ik met sinterklaas in elk geval weer toe ben aan de nieuwe boeken die ik dan op mijn lijstje zet. In de praktijk gaat het natuurlijk anders. Over hooguit een maand is deze poging bij te lezen weer gestrand en heb ik bovendien allang weer in de Broese iets nieuws zien liggen.

Afijn, om een lang verhaal kort te maken: ik kocht een tijdje geleden bij Steven Sterk (een winkel in de Servetstraat, onder de Dom, met veel ramsj) het boek Een plek onder de zon van Martin Bril. Het stamde nog uit 2006 – drie jaar voor zijn vroege dood, op een moment dat niemand nog bevroedde dat de man nooit Abraham zou zien. Voor de prijs hoefde ik het niet te laten liggen: het was echt wel ramsj. Een andere reden zag ik ook niet. Weliswaar was Bril geen vakman, maar dat is ook geen beletsel om de muziekboeken van Maarten ’t Hart of Paul Witteman aan te schaffen. Zelfs als ze onzin uitkramen – dat doen zelfs kenners weleens, kun je nagaan leken – kunnen mensen met een vlotte pen nog genoeg te zeggen hebben. Juist hun niet wetenschappelijke passie kan boekdelen spreken over hoe muziek(receptie) werkt.
  Vandaag heb ik dat boekje gelezen. Eenmaal uitgelezen kreeg ik de neiging er iets over te zeggen. Waarom? Ik heb onlangs een biografie van Robert Moog en een serie gesprekken met Reinbert de Leeuw gelezen. Die boeken zijn nog nieuw verkrijgbaar en mijn oordeel zou mensen serieus op weg kunnen helpen. Waarom zou ik dan mijn mening geven over een bundel columns van zeventien jaar oud?
  Omdat het boek die behoefte oproept. Met Switched on van Albert Glinsky ben ik zo klaar: prima biografie, maar de man had best een saai leven. Ook aan Over de grens van Dap Hartman hoeft niet veel tijd verloren te gaan. De Leeuw geeft veel college, maar als hij begint te vertellen wat hij zo mooi vindt aan muziek is het boek zijn gewicht in goud waard. Met Een plek onder de zon had ik dat niet. Dat liet me toch achter met een gevoel van “ja, maar…”

Om te beginnen: de man wist vrij veel van popmuziek, en op sommige gebieden reikte zijn kennis bijna tot in het wetenschappelijke. Als hij een column wijdt aan Charlie Feathers, toont hij minutieus aan waarom de man een voetnoot in de geschiedenis is. Slechts één keer genoemd in dit boek, één keer in dat boek, helemaal niet in boek nummer drie. Hij zit er wel zes jaar naast als het op de sterfdatum aankomt: Feathers is op 29 augustus 1998 overleden, niet in 2004 zoals Bril beweert.
  Sowieso lijkt de man op een wandelende blues- en soulencyclopedie. De ene na de andere artiest uit het zuiden van de VS komt opduiken. Altijd als er iemand overlijdt van wie de gemiddelde krantenlezer dacht: “o ja, die hadden we toen”, weet Bril er een verhaal van te maken.
  Zijn speciale voorkeur lijken blanke artiesten met zwart repertoire te hebben. Liefst een beetje white-trash, zoals Elvis. Elvis lijkt bijna wel Brils patroonheilige. Het zou me niet verbazen als zijn naam in een derde van alles stukjes voorkomt.

Ook aan muziek uit andere genres komt Bril toe. Zo heeft hij het over de pianomuziek van Sibelius, over de kwartetten van Beethoven en over Satie. Natuurlijk in de uitvoering van Reinbert de Leeuw, want die kent iedereen van zijn leeftijd of ouder. Maar ook over andere uitvoeringen, die hij beter vindt.
  Onder invloed van het Reinbert-boek dat ik gisteren uitlas, vond ik deze observatie natuurlijk intrigerend. Bril vertelt hoe hij De Leeuw kort daarvoor tegenkwam, – “hij droeg een soort cowboyhoed” – en hem een vraag wilde stellen die ik van groot inzicht vind getuigen: of de beste man “wist hoe hartstochtelijk zijn luisteraars er iets in wilden horen wat er misschien wel helemaal niet in zat.” Uiteraard heeft hij dat niet gevraagd.
  Met een verrassende openheid bespreekt hij ook de popmuziek van nu, die zijn dochters draaien. Het zijn vooral de grote hits, omdat hij die wel moet meekrijgen. “Dragostea din tei” van O-zone, de zomerhit van 2004, vindt hij op een positieve manier aanstekelijk (alleen het gelikte uiterlijk van de jongens staat hem niet aan). “Watskeburt”, een jaar later de grote knaller, kan hem minder bekoren, maar Bril weet wel de essentie te raken als hij het nummer “saai en meeslepend” noemt. “Kom je elkaar tegen op straat; vraagt de één aan de ander: ‘Gebeurt er nog wat?’, antwoordt de ander negen van de tien keer: ‘Niets, niente, geen moer, geen klap.'”

Bril laat zich in zijn laatste column een stuk meer kennen. In een café draait de barman allemaal muziek uit de jaren tachtig: “barre tijden in de popmuziek”. Bril zegt het daarna zelf al: “Een beetje een oude lul voelde ik me wel.”
  OK boomer. Heel duidelijk. Bij de Babyboom-generatie denk je vooral aan mensen geboren in 1946, maar als demografisch cohort loopt die generatie tot begin jaren zestig. Pas daarna komt Generatie X op, die dweepte met postpunk, new wave, rap, dance – voor wie de jaren tachtig helemaal geen barre tijden waren.
  Op zich geen probleem. Smaken verschillen. Ik ben gek op elektronische muziek, zeker met een duister randje, maar laten anderen daar maar anders over denken. Maar door die opmerking, zo aan het eind van het boek, merk je ineens wat een ordinair product van zijn tijd Martin Bril was. Hij vond gewoon de muziek leuk die het in de jaren zeventig goed deed: muziek uit die tijd, maar ook de muziek uit de jaren vijftig en zestig die intussen klassieke status had verworven. Als twintiger verloor hij de aansluiting met de popwereld en vond hij het niets meer; wel ging hij toen naar klassiek luisteren. Pas toen zijn kinderen de popmuziek ontdekten, kreeg hij weer iets mee van de nieuwste ontwikkelingen.

Veel columns op zich vertellen een leuk verhaal, waardoor je zin krijgt een redelijk onbekende artiest eens goed op te zoeken. Allemaal bij elkaar vertellen ze een erg ordinair verhaal: toen ik jong was, toen werd er nog goede muziek gemaakt! Het lijkt inherent aan het medium ‘column’. De columnist moet elke week, soms meerdere keren per week, weer met een verhaaltje komen dat de mensen willen lezen. Een kronkel, een cursiefje, een ‘dezer dagen’. Eventuele eeuwigheidswaarde is van later zorg; dat zien we wel weer als er wat te bundelen valt.
  Als tijdsbeeld faalt een bundel columns nooit. Altijd vind je er feilloos in terug wat er in die tijd voor normen golden en waarover gepraat werd. Alleen al de opvallende frequentie van het woord ‘neger’ in deze stukjes, en dat in de linkse pers (Vrij Nederland, de Volkskrant)! Maar zijn waarde als tijdsbeeld, Brils goede schrijfhand en de geëtaleerde kennis ten spijt doet dit boekje allesbehalve onmisbaar aan. Je vraagt je zelfs voorzichtig af of hij die stukjes wel had moeten uitgeven. Deze efemera zijn de eeuwigheid amper waard.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.