Ziedaar: het is weer lente, de COVID-maatregelen zijn weg, het werk- en uitgaansleven neemt zijn normale loop weer aan en Daniël Lohues maakt weer een nieuwe plaat. De wereld komt weer op zijn pootjes terecht (behalve dan in Oost-Europa).
Vorig jaar was er geen nieuwe Lohues-plaat. Het jaar daarvoor was er Sowieso. In mijn recensie van dat album maakte ik bezwaar tegen de beperkingen die Lohues’ muzikale taal aan de groeiende stapel albums oplegt. Ze zijn allemaal goed, maar ze lijken zo op elkaar.
Ik zal maar vast verklappen: globaal geldt dat ook voor dit album. Moet ik het dan wel recenseren? Wat kan ik erover zeggen, behalve “fans kunnen deze blind kopen, en voor nieuwelingen is het net zo’n goed instapmoment als zes andere albums”? Gelukkig heb ik toch nog wel wat te zeggen gevonden.
Lohues kon het afgelopen jaar niet naar Amerika en Canada, waar hij gewoonlijk zijn vakantie doorbrengt. COVID-maatregelen. In plaats daarvan ging hij naar Frankrijk. Verwacht geen accordeons of Gainsbourg-invloeden. Op deze plaat zet Lohues gewoon de lijn van zijn vorige albums voort. Twee soorten liedjes domineren de (redelijk lange) plaat: softrock in jarenzeventigstijl, en folk in de geest van zijn Allennig-platen en de onmiddellijke opvolgers.
Eén ding is er echter anders: de plaat heeft geen titel. Als een artiest of band een plaat naar zichzelf noemt, is er vaak iets aan de hand. Een debuut, een stijlwijziging of een poging nou net deze plaat eruit te lichten. De eerst twee vallen af, maar de laatste mogelijkheid dringt zich op. Zou Lohues met deze plaat zijn muzikale essentie willen samenvatten? Het zou zomaar kunnen.
Hij is er in elk geval in geslaagd een uitstekende plaat af te leveren. Anders dan op eerdere platen staan er geen miskleunen op. De paar dingen die hij minder goed kan – wereldhits, breed knallende refreinen, dat ene lied dat alles wil zeggen – laat hij nu wijselijk achterwege. Alle vijftien liedjes kloppen, zelfs al beklijven ze niet allemaal.
Dat betekent natuurlijk wel dat er geen potentiële hits op de cd staan. Of tenminste: niet lijken te staan. Bij Lohues weet je het maar nooit. Het vrij bescheiden “Hier kom ik weg” (van Allennig II) werd in Erica en wijde omstreken gretig opgepakt. Dat zou ook met nummers van dit album kunnen. Mijn persoonlijke favorieten, “Laot mar lös” en “Ik wul niet meer”, lijken geen geheide radiohits maar zouden zomaar eens een eigen leven kunnen gaan lijden.
Waar zingt zo’n man nog over, nu hij in de vijftig is? Nog steeds over de liefde, over het leven en over reizen, zoals altijd. De plaat heeft zelfs dezelfde opbouw als zijn directe voorgangers: eerst een nummer over iets nieuws beginnen, dan een paar over het platteland, dan heel wat over de liefde en tot slot wat relativerende overpeinzingen. En toch heeft hij geleerd. Twee jaar geleden schreef ik op deze plaats letterlijk: “[M]oet je nou als je bijna vijftig bent nog steeds aankomen met ‘Ik haol van de liefde, mar liefde haolt niet van mij’?” Zulke pathetische zinnen zitten er nu niet in. Wel blijven oude liefdes hem achtervolgen, en nieuwe liefdes (“Ellis”) zitten hem behoorlijk dwars.
De actualiteit zit er niet diep in. Slechts één keer, bij “Weg”, meende ik een hint naar COVID-19 en alle bijbehorende frustraties te horen. Maar ook dat kan gewoon een nummer over Hinausweh zijn zoals Lohues er al zovele maakte.
De aanbeveling die ik eerder aan deze grote muzikant deed – verruim je muzikale universum – staat nog steeds. Het is zonde als je zo lang bij dezelfde stijl blijft. Maar anders dan vorige keer kan ik Lohues nu wel feliciteren met een prachtig album, dat schittert in al zijn bescheidenheid!