De sufheid. Vandaag kwam ik erachter dat de Amerikaanse musicoloog Jerome Kohl, die ik persoonlijk kende en wiens publicaties ik hard nodig heb voor mijn (voor de zoveelste keer stilliggende) onderzoek, vorig jaar augustus is overleden. Ik kwam daarachter door de lijst van overleden Wikipedianen op de Engelstalige Wikipedia te raadplegen – iets wat ik, zelf langjarig Wikipediaan, eens in de zoveel tijd doe. Het kwam wel aan.
Wie was deze man? Jerome Kohl, roepnaam Jerry, was een musicoloog uit de staat Washington die zich had toegelegd op Stockhausen. Zijn necrologie bij de University of Washington noemt hem zelfs “the world’s foremost expert on German composer Karlheinz Stockhausen.” Dat is wat veel gezegd – ik ken er nog wel een paar die een hoop over die man weten – maar dat hij een expert was, kun je gerust stellen.
Kohl, die erop stond dat ik hem “Jerry” noemde ook al was hij even oud als mijn vader, was opgegroeid als kundig klarinettist en blokfluitist, en had (in Amerika is/was dat mogelijk) zijn masterdiploma in compositie behaald. Uiteindelijk besloot hij de compositie en het professionele klarinetspelen te laten voor wat het was en zich te richten op de systematische muziekwetenschap. In 1981 promoveerde hij op Stockhausens werk uit de jaren zestig. Een paar jaar lang had hij zich als een kaballist verdiept in extreem ondoordringbare partituren. Zijn proefschrift is volstrekt onleesbaar maar vooral volstrekt onnavolgbaar: dat gaat me nooit lukken.
In 2017 trof ik hem in levenden lijve, op de Stockhausen-dagen in Kürten. Hij gaf daar twee lezingen over Zeitmaße, het vroege stuk waar hij al jaren over gebogen zat. Hij wist van elke noot wat ze daar deed en hoe ze daar kwam. Volgens veel mensen hield hij zich al vijfentwintig jaar met Zeitmaße bezig en zou hij er nog wel vijfentwintig jaar voor nodig hebben. Dat laatste bleek wat voorbarig: nog datzelfde jaar publiceerde hij er een boek over, dat ik overigens niet in huis heb.
Ik kende hem al van de Engelstalige Wikipedia. Hij had daar een groot aantal artikelen over Nieuwe Muziek aangemaakt, waaronder een artikel over elk afzonderlijk werk van Stockhausen. Reden genoeg om hem aan te spreken. Hij was nogal introvert en alleen spraakzaam als het gesprek over Stockhausen ging. Geleerdheid en sociale vaardigheden gaan vaak moeilijk samen.
Een excentriekeling was hij niet. Niet zoals Leopoldo Siano, een kale Italiaanse dertiger met een baard als een kerkvader. Of Thomas Ulrich, een (Oost-)Duitse theoloog die met zijn sokken in sandalen en zijn zwaar geaccentueerde Engels een archetype van de Duitse professor opvoerde. Kohl deed gewoon zijn werk, ijverig en consciëntieus, om eens in de zoveel tijd het indrukwekkende resultaat te geven.
Ik stond op goede voet met hem, maar na de tweede lezing werd het wel wat ongemakkelijk. Ik vroeg hem of het extreem strenge Zeitmaße tot zijn lievelingswerken behoorde; of hij er wel echt van kon houden. Persoonlijk vind ik dat bij sommige stukken moeilijker dan bij andere. Hij vond het een irrelevante en misschien ook domme vraag. De rest van de week hebben we geen echte gesprekken meer gevoerd.
Vorig jaar had ik toch weer contact met hem. Toen de lockdowns zich wereldwijd aandienden, besloot ik me weer aan mijn studie te wijden. Nu ik toch nergens heen kon, zou ik me wel kunnen concentreren, toch? Hoeveel anders het zou lopen, wist ik toen nog niet… In elk geval had ik hem iets te vragen in verband met zijn proefschrift. Verder vroeg ik ook of hij leessuggesties had.
Het duurde even tot er reactie kwam. Ik was al bang dat hij me negeerde vanwege mijn opmerking in 2017, maar dat viel mee. Hij moest even goed in zijn geheugen graven – zelfs zijn kennis kon roestig worden en met Licht, mijn werkterrein, had hij zich recentelijk niet beziggehouden – maar toen kwam hij met een werkelijk enorme lijst aanzetten. De moed zonk me behoorlijk in de schoenen, want het was zo nog anderhalf jaar leeswerk, maar hij had me bepaald niet teleurgesteld.
In die mailwisseling vertelde Kohl me nog iets. Hij was bezig aan een artikel over Spiral en Expo, twee niet heel bekende werken waar hij zich recentelijk op gericht had. Het is de vraag of dat artikel er ooit gekomen is; het Wikipedia-artikel over de man (na zijn dood piëteitsvol aangemaakt door andere musicologisch onderlegde Wikipedianen) noemt het niet.
En vier maanden later was hij dus overleden – plotseling, onverwacht, aan een hartaanval. Ergens ben ik dankbaar dat ik die mailwisseling nog heb kunnen houden, al is dat natuurlijk ook een nare gedachte: “hij heeft nog net kunnen doen waar ik hem voor nodig had.” Ik vind het wel vervelend dat ik hem nooit meer kan laten zien hoe ik, ten langen leste, toch mijn dissertatie heb voltooid.
Ik kan hem niet als voorbeeld nemen. Mijn professionele belangstelling is breder dan alleen de avant-garde en ik kan het niet opbrengen om de rest van mijn leven als een wiskundige monnik over partituren gebogen te zitten. Wel ben ik heel erg blij dat zulke mensen er zijn – dat hij er was. De kleine club van Stockhausen-onderzoekers heeft hem voorgoed in ere te houden. Dit stukje is mijn mini-bijdrage aan zijn nagedachtenis.