Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 99.
Het liedje van vandaag had er bijna niet gestaan. Het is namelijk een persoonlijke favoriet van me, en in de loop van dit jaar heb ik meer dan eens een minder bekende favoriet moeten afvoeren omdat een ander liedje bij nader inzien toch voor ging. De reden was vaak dat er te weinig vrouwen in mijn rubriek voorkwamen, of dat bepaalde bevolkingsgroepen en/of muzieksoorten wel wat meer aandacht verdienden.
Onze act van vandaag is Swinder, een blanke poprockband en daarmee deel van een muziektraditie die al uitgebreid aan de orde is gekomen. In plaats van hen had best een liedje van Aafke Romeijn kunnen staan, die de geslachtsverhouding wat meer de goede kant op had kunnen trekken en die – eerlijk is eerlijk – ook hogere ogen gooit bij publiek en critici.
Uiteindelijk gaf één argument de doorslag. Er zitten nog wel meer scheve verhoudingen in onze popmedia. Niet alleen komen er meer mannen dan vrouwen in voor, we leunen ook vrij zwaar op de Randstad. Swinder is een Groningse band; ik geloof niet dat er dit jaar al een act uit Groningen in mijn rubriek is behandeld (of je moest de Jazzpolitie meerekenen). Terwijl een kwart van het land op Groningen-stad gericht is en er, mede dankzij de universiteit, zoveel te beleven valt. Swinder kan ik jullie dus met een meer dan gerust hart aanbevelen.
Swinder – Gronings voor ‘zwerver’ – is een band uit de stal van indielabel Excelsior. Ik geloof dat ik ze via de Luisterpaal van 3voor12 heb leren kennen. De band is opgericht door Bas Schröder, een hipster met baard uit Bedum. In zijn jeugd had hij totaal niets met de dorpsspraak; pas rond zijn dertigste, na jarenlang rondhangen in de (dialectarme) grote stad, zag hij de waarde ervan in. Zo werd hij de spil van een nieuwe band, waarin hij zelf de zanger van zijn eigen, zeer persoonlijke, Groningstalige teksten zou zijn.
In 2015 kwam het debuutalbum uit. Daarvan nemen we nu één liedje dat mij bijzonder aanstaat: “Smokken binnen vergees” (“kussen zijn gratis”). In dit lied wordt Swinder versterkt door Bert Hadders.
Over het verhaal kunnen we vrij kort zijn. De ikpersoon is student of leeft als student en heeft geen cent te makken. Hij leeft op macaroni en oud brood
En zulfs bie voedselbaanke
krieg ik nog gain krediet
en al veur mien stamkroug opengaait
is ’t veur mie al hoogste tied.
Maar dat kan hem niets schelen, want “smokken binnen vergees”, en ligt hij warm in haar armen dan is het allemaal goed. De liefde voor een meisje, een nieuw meisje en bovendien ook nog stuk jonger, domineert het album. De bandwebsite zwijgt erover, maar gezien de details ga je denken dat het autobiografisch is.
Als je dat als dertiger doet, begeef je je wel op glad ijs. Gemakkelijk in het gehoor liggende muziek met naïeve liefdesteksten, dat kun je na je vijfentwintigste eigenlijk niet meer maken. Tenzij je heel overtuigend brengt – tja, dat je je eigenlijk nog twintig voelt. En dat geloven we wel. Een band die pas debuteert als de leadzanger rond de dertig is – dat zal wel een band van laatbloeiers zijn.
Het gaat bij Swinder ook niet alleen om de tekst en muziek op zich. Het gaat er vooral om hoe ze hun Gronings als zangtaal gebruiken. Daar scoren ze een dikke tien voor. Ze buiten de bijzondere klanken van het Gronings ten volle uit om ze in de muziek tot hun recht te laten komen. Soms is het net Engels, soms weer net Nederlands, soms weer totaal uitheems. De knauwerige, maar ook lange klanken passen goed bij de rockmuziek.
De manier waarop Swinder de streektaal gebruikt doet denken aan Skik. Ook de muziek op zich verraadt dat deze Groningers veel naar hun zuiderburen hebben geluisterd. Maar heel gemakkelijk was het nu ook weer niet: het Gronings verschilt nog behoorlijk veel van het Zuidoost-Drents waar Skik in zingt. Het staat ook een stuk verder van het Standaardnederlands af, waardoor je niet veel steun hebt aan de Nederpop-traditie.
Er is trouwens nog wel iets dat de aandacht trekt. Schröder had ten tijde van de opnames nog maar net Gronings geleerd. Zijn dictie is overtuigend: die verraadt niet of nauwelijks dat de spreker met alleen het Hollands is opgegroeid. Maar de grammatica, daar wringt hem de schoen. Veel typische dingen van de Groningse taal verwaarloost hij.
In het citaat hierboven staat de regel “en al veur mien stamkroug opengaait”. Zo staat het ook in het cd-boekje. Maar op de plaat zingt hij: “al veur mien stamkroug opengoat.” Ja, nou en, denkt u nu misschien. Het wijkt allebei af van het Nederlands. Jawel, maar toch is de vorm “opengoat” geen goed Gronings. In het Gronings wordt het werkwoord goan namelijk zo vervoegd: ik goa, doe gaaist, hij gaait. Mensen die niet zo vaak Gronings spreken, kennen die regel niet en zeggen dan ik goa, doe goast, hij goat.
Het lijkt erop dat Schröder dat net iets te laat heeft onderkend: op tijd om het goed in het cd-boekje te zetten, maar te laat om het nog goed in te zingen. Trouwens: soms rijmt het niet meer in goed Gronings. “Nou heb ik spiet / dat ik die allennig achterliet”, heet het in een ander liedje. Eigenlijk moet het achterluit zijn. De zanger had er waarschijnlijk een flink probleem bij toen hij daarachter kwam…
Poprock, blije liefdesteksten, hoorbare invloed van Skik, geen perfecte beheersing van de taal – Swinder komt ermee weg door het enthousiasme en de grote muzikaliteit van het geheel. Vermoedelijk komt volgend jaar de opvolger uit. Dat wordt een heel lastige tweede. Critici gaan nu volwassen teksten en een origineler geluid eisen. Gelukkig is er jaren serieus aan deze plaat gewerkt. Ik verwacht er veel van.
In 2018 wordt Bas Schröder 35. Veel bands zijn op dat moment al uit elkaar, Swinder begint eigenlijk pas. Dat geeft hoop. Misschien moet ik volgend jaar ook eens werk gaan maken van mijn muziekcarrière…
Ik denk dat je op verschillende manieren naar de taal van Swinder kunt kijken: aan de ene kant zijn er mensen – zoals jij en veel (vooral oudere) sprekers – die erop wijzen dat het hier niet om ‘Goud Geef Grunnegers’ gaat. Dat is inderdaad zo. Aan de andere kant zijn de opvattingen over wat wel of niet ‘goud en geef’ is gebaseerd op het taalgebruik van een paar decennia geleden. De taal van Swinder is naar mijn idee niet in de eerste plaats slecht Gronings, maar eigentijds Gronings. Het zijn heus niet alleen mensen die het Gronings pas op cursus geleerd hebben, die ‘hai goat’ (of, de andere kant op generaliserend, ‘ik gaai’) zeggen. Allebei de vormen kwamen blijkens onderzoek van Reker al in de jaren 80 voor bij toen jonge sprekers (die inmiddels bijna de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt). Voor jonge sprekers van nu is het in ieder geval moeilijk om het goed te doen: als je moderne vormen gebruikt (meer generalisaties, dichter bij het Nederlands), krijg je het verwijt dat je de taal niet beheerst. En als je aan de oude norm vasthoudt, word je juist van archaïserend taalgebruik beschuldigd.
Trouwens, ik zou bij een jongen uit Bedum (dat weliswaar traditioneel geen deel uitmaakt van het Hogeland, ook al zal het in 2019 door de fusiegemeente ‘Het Hogeland’ worden opgeslokt, maar toch ten noorden van het Damsterdiep ligt) eerder ‘achterlait’ (de Noord-Groningse vorm) dan ‘achterluit’ (de Oost-Groningse vorm) verwachten. En ook hier geldt dat de op het Nederlands gelijkende vorm ‘liet’ al in de jaren 80 voet aan de grond begon te krijgen bij de toen jongste sprekers. Niet gek dus dat een jongen uit Bedum in 2015 ‘achterliet’ zingt i.p.v. ‘achterlait’ (of wat dan ook).
Bedankt voor uw input! Het Gronings is niet mijn sterkste kant, en met uw ervaring in het veld kunt u me nog een hoop leren, vooral over de onderlinge verschillen.
U hebt natuurlijk gelijk dat het Gronings net als elke taal verandert. Maar streektalen veranderen vrijwel alleen maar naar het Nederlands toe. Zo is ‘modern Gronings/Fries/Limburgs/Zeeuws/…’ (bijna) niets anders dan een eufemisme voor ‘vernederlandst Gronings/Fries/Limburgs/Zeeuws/…’
Dat het dialect in principe een volkstaal is, en volgens velen geen boven-lokale standaard verdraagt, betekent niet dat de sprekers geen gevoel voor ‘goed’ of ‘fout’ hebben. Sprekers van het Gronings zijn net zo goed als sprekers van het Nederlands bezig met wat wel en niet kan. Dat blijkt wel uit de cd-boekje, waarin alle vernederlandsingen werden gecorrigeerd.
Met mijn opmerking over ‘mensen die niet de hele dag Gronings spreken’ bedoelde ik niet alleen mensen die het op latere leeftijd hebben geleerd. Die vernederlandsingen komen juist doordat ook de (bijna-)moedertaalsprekers de hele dag met Nederlands in aanraking komen, en zich tegen veel plaatsgenoten van die taal moeten bedienen. En daardoor niet de hele dag Gronings praten.
Het feit dat dat soort veranderingen uit het contact met het Nederlands voortkomen, neemt niet weg dat de sprekers die ‘ik gaai’ of ‘hai goat’ prima vinden, er zijn en dat ze alleen maar meer zullen worden. Je kunt eropaan dat deze vormen vroeg of laat door de meerderheid van de sprekers aanvaard zullen worden, ook al is dat een symptoom van de vernederlandsing van de traditionele dialecten. Voor degenen die het dialect (hetzij het oude, hetzij het vernederlandste) als moedertaal spreken, is het niet erg relevant wanneer het omslagpunt bereikt is waarop een bepaalde vorm voor de meerderheid acceptabel is. Maar wat moet je doen als tweedetaalleerder?
Op dit moment bestaan het oude Gronings en het eigentijdse (of ‘vernederlandste’) Gronings naast elkaar – maar je moet in bijna elke zin een kant kiezen. Het is vrijwel onmogelijk om dat goed te doen. Als moedertaalspreker kun altijd zeggen dat je het zo geleerd hebt en dat dat nou eenmaal jouw manier is om Gronings te spreken, maar als tweedetaalleerder word je onzeker en raak je in de war. Daar komt nog bij dat de traditionalisten goed van zich laten horen als ze iets op het Gronings van jongere artiesten aan te merken hebben en dat oudere sprekers voor streektaalzangers een belangrijke doelgroep zijn. We zouden het aan de mannen van Swinder moeten vragen, maar ik denk dat de teksten gewoon gecorrigeerd zijn om van het gezeur af te zijn. Maar dat verandert weinig aan het feit dat het gebruik van deze vormen afneemt en zal blijven afnemen. En tot het omslagpunt bereikt is waarop je echt raar aangekeken wordt als je ‘hai gaait’ zegt, verandert er ook weinig aan het dilemma waar leerders van dialecten als het Gronings mee zitten.