Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 76.
We hebben al aardig wat hiphopnummers voorbij zien komen en de komende maanden komen we er nog genoeg tegen. In eerdere afleveringen konden we constateren dat Amsterdam e.o. het voortouw nam: de eerste Nederlandstalige groep die doorbrak kwam uit de hoofdstad, en de grote jongens van de jaren nul kwamen daar ook uit de buurt. Daartegenover stond Brabander Extince, die als buitenbeentje toch maar de invloedrijkste rapper van zijn tijd werd.
Ook in het oosten van het land kwam een rapscene op. Inderdaad, niet één enkele rapper die toevallig daar vandaan kwam, maar een hele scene. Plaats van gebeuren was om precies te zijn Zwolle. Dat lijkt opmerkelijk. Hiphop zou je hoogstens verwachten in de verlopen industriesteden van Twente, of in Groningen met zijn grootsteedse pretenties. Maar Zwolle, een stad ter grootte van Haarlem of Dordrecht… daar komen toch hoogstens brave rockbandjes vandaan?
Kleine en middelgrote steden hebben geen best imago. De grote stad, daar gebeurt het. Natuurlijk de leuke en opwindende dingen, maar ook de heftige shit. Daar is de hiphop thuis. Het platteland, daar gebeurt het beslist niet, maar die mensen hebben karakter. De boerenrock, met zijn assertief uitgedragen “we-zijn-wie-we-zijn-en-we-blijven-hier”-mentaliteit, die past daar. Of de bedachtzame singer-songwriter (zie vorige aflevering). Maar in een modale stad – daar valt niks te beleven en je hebt ook nog eens geen frisse lucht. Daar moet het niet van komen.
Gelukkig hoeven bewoners van die modale stad zich daar niets van aan te trekken. Dat deden de jongens van Opgezwolle ook niet. Niet toen ze zichzelf oprichtten, niet toen ze provinciaal naam maakten en niet toen ze landelijk doorbraken (of althans bekend werden bij hiphopfans in het hele land). In hun single “Het verre oosten” uit 2003 doen ze ook helemaal geen moeite om hun stad interessant of street credible te maken. Ze beschrijven doodleuk het leven van de gemiddelde Zwollenaar, die naar de Wijthemerplas gaat of een ijsje bij Talamini neemt.
Opgezwolle heeft nog wel meer bekende nummers. Vandaag behandelen we “Hoedenplank”, uit 2006.
In de clip zien we een nachtelijk tafereel. Niet alleen het nachtleven wordt gefilmd (de boodschap is opnieuw: ook hier in Zwolle valt wat te beleven, Randstedelingen!), ook zien de rappers ’s nachts in het bos, bij iets wat het midden houdt tussen een dropping en een vlucht voor de politie.
Recht voor je raap rap, zo gaat het,
voor wie zich in het nachtleven stort zonder vaste slaapplek.
Gewoon gaan, zo…diep in een trance,
wakker van espresso’s… geen Wiener melange.
Ze hebben het voornamelijk over zichzelf. Niet eens hun eigen loopbaan of hun eigen buurt, maar vooral hun eigen muziek. Het publiek, de luisteraar, wordt namelijk uitgenodigd om eens goed het nachtleven in te duiken en Opgezwolle te gaan zien. Hun muziek is de beste, uiteraard, en die moet in je auto uit je speakers klinken. De zelfverzekerdheid waarmee ze dat uitdragen (“we blijven rappers wegzappen”) doet denken aan Extince. Zijn “Spraakwater” moet je drinken, Opgezwolle biedt:
Voer voor je hoedenplank.
Tast toe, proef je woofer.
(En passant: gek eigenlijk hoe vaak rappers met die voedselmetafoor komen. Ook Ali B begon al met “Als je dit niet lust… smaken verschillen.”)
De muziek zelf doet iets minder aan Extince denken. “Spraakwater” drijft bijna volledig op zijn rap, met een vrij zachte beat en weinig extra dj-werk. In “Hoedenplank” is de beat een stuk harder; er moet gedanst (of op zijn minst meebewogen) worden. De voordracht is navenant; als je geen Nederlands verstaat, kun je best eens denken dat hier iemand gedist wordt. Dat is niet het geval, maar zeer in tegenstelling tot Extince rapt Opgezwolle nadrukkelijk niet voor iedereen: “De muziek is niet voor ieder wat wils.”
Opvallender vind ik echter het geluid dat we erbij horen. Het zal wel uit een synthesizer of een ander keyboard komen, maar het heeft veel weg van een glasharmonica. Dat vinden mensen al eeuwenlang een intrigerend geluid. In de tijd van Mozart raakten mensen ervan in verrukking (de componist schreef ook zelf voor dit instrument), maar dokters waren ook bang dat je er gek van kon worden.
Het zal hier wel niet dienen om de luisteraar in extase te brengen of kierewiet te maken. Wel om een onaardse sfeer neer te zetten. Een beetje eng en ongezellig ook. Want het geluid heeft ook wel iets weg van een piepend stalen hek. Alsof ze willen laten horen: onze muziek klinkt ’s nachts in louche keldertjes, als je gaat luisteren moet je dat wel echt willen.
“Hoedenplank” is een Nederhopklassieker, en het album Eigen wereld, waar het vanaf komt, stond in 2006 hoog in de Album Top 100. Toch lijkt het of deze groep het nooit helemáál heeft gemaakt. Tenminste, je kon ook in hun gloriedagen nog om ze heen, wat je van Ali B bepaald niet kunt zeggen. Hiphopfans kochten hun platen massaal, maar dan ook alleen maar zij.
Geeft niet, ook zonder BN’erstatus kon je jarenlang aan de top staan. Opgezwolle ging in 2007 uit elkaar, Rico en Sticks gingen solo door. Ze hadden Zwolle cool gemaakt, ze hadden de radio gehaald, ze legden hun randstedelijke collega’s het vuur aan de schenen met een herkenbaar geluid en inventieve raps.
En als je dat allemaal niet genoeg vindt, bedenk dan dat de Zwolse hiphopscene niet alleen bestaat dankzij Opgezwolle, maar dat ze ook uitstraalt naar de wijde omgeving. Op het debuutalbum uit 2001, Spuugdingen op de mic, doet een 15-jarige Surinaamse puber mee. Hij komt uit ’t Harde en heet Glenn de Randamie. Later breekt hij door als Typhoon, en wordt hij geroemd als een van de beste Nederlandstalige artiesten van zijn tijd. Zonder een Zwolse hiphopscene was een jongen uit de Veluwezoom niet gauw gaan rappen…