Taruskin is in Nederland. Vandaag gaf hij zijn tweede optreden; wederom in Amsterdam, deze keer voor het Conservatorium. Nu stond er geen lezing op het programma, zoals maandag, maar een gesprek met drie plaatselijke hotemetoten: Jed Wentz (een docent Oude Muziek die eruitzag als een jongere, afgeslankte versie van Taruskin), Ed Spanjaard (voorheen dirigent van een echt orkest, nu docent directie) en Willem Wander van Nieuwkerk (docent muziektheorie en -geschiedenis en bovendien componist).
De goede bereikbaarheid van het conservatorium (aan het Oosterdok, een paar honderd meter van het station) en de bekendheid van de gesprekspartners indachtig moest de middag wel een succes worden. Het begin was in elk geval goed: anders dan gisteren was het al ruim van tevoren dringen om de (gelukkig ruime) Bernard Haitinkzaal in te komen. Een deel was ook duidelijk conservatoriumpubliek, praktijkgerichte muziekstudenten van wie een groot deel van tevoren waarschijnlijk niet wist wie Richard Taruskin was.
De bedoeling was de sfeer van een ongedwongen, intiem gesprek te creëren en niet te veel op het stijve format van een interview te leunen. Daarvoor had men een paar zetels en een ouderwetse schemerlamp op het podium geplaatst, die bij de hippe, veelkleurige zaalbelichting een beetje belachelijk afstaken. Om de middag verder van zijn stijfheid te ontdoen werden de praatjes afgewisseld met aan de besproken onderwerpen gerelateerde muziekvoorbeelden, soms op video maar vaak live, uiteraard met conservatoriumstudenten.
Jed Wentz, die het Amsterdam Corelli Collective had meegenomen om een sonate van Hendrik Anders te spelen, had het uiteraard over Taruskins kritische houding jegens de ‘authentieke’ uitvoeringspraktijk. In een aantal essays, gebundeld in het boek Text and Act, beschreef hij hoe de historische uitvoeringspraktijk, die claimt zo te klinken als de componist het bedoeld heeft, in feite juist esthetische idealen van nu omarmt. Zo ontsproten de vele strakke, antiromantische interpretaties van barokmuziek aan de esthetiek van Stravinski en andere neoclassicisten. Over het algemeen weten we niet of nauwelijks hoe oude muziek geklonken heeft en de aanwijzingen die we hebben worden vaak in de wind geslagen. Erg hoeft dit niet te zijn: het is juist een goede zaak als een musicus zijn eigen artistieke geweten volgt bij het uitvoeren van een stuk. Alleen dit kan een echt authentieke uitvoering waarborgen.
De spreekbeurt werd voornamelijk gebruikt door Taruskin die deze ideeën uiteenzette en met voorbeelden ondersteunde. In het spel van het ensemble hoorde hij een typisch Nederlandse stijl, zoals er ook zoiets als een Britse stijl bestaat en hij in de Verenigde Staten weer anders gamba leerde spelen. De verschillen werden overigens kleiner, niet alleen onderling maar ook met de niet-‘historisch geïnformeerde’ praktijk: tegenwoordig is het niet meer zo gemakkelijk te horen of een Mozartsymfonie door een symfonieorkest of een gespecialiseerd ensemble ten gehore wordt gebracht.
De volgende ronde, met Ed Spanjaard, was beslist geen mini-lezing van de gastprofessor. De docent nam zelf uitgebreid het woord, wat tot verdeelde reacties leidde: sommigen bewonderden de openheid waarmee hij Taruskin (berucht om zijn scherpe kritiek) tegemoet trad, anderen vonden dat hij zichzelf veel te graag hoorde praten. De ronde opende met een Russische zangeres, Elnara Sjafigoelina, die eerst een echt volksliedje en daarna het volkse (maar professioneel gecomponeerde) Kalinka bracht. Bij dat laatste spektakelstuk aarzelde ze niet Taruskin sensueel over zijn bol te aaien.
Daarna kwam de dirigent met fragmenten van Bartók (een kinderliedje en een daarop gebaseerd pianowerkje), The Map (een celloconcert) van Tan Dun en Seyir van Theo Loevendie, waarin hij zelf stond te dirigeren. Over de laatste twee werken vertelde Spanjaard ook uitvoerig. Dat was op zich nog niet zo erg, ware het niet dat deze voorbeelden en hun omkadering het leeuwendeel van de tijd innamen. Aan het eind bleef er weinig tijd over voor Taruskin zelf: Discussie of diepgaande analyse was er niet meer bij, de professor kon enkel nog kort zeggen wat hij van de werken vond. De filmbeelden van Chinese volksmuziek die Tan Dun bij zijn concert gebruikte, deden Taruskin denken aan de band met vogelgeluiden van Respighi. Seyir (een stuk waarin etnische instrumenten uit diverse culturen worden voorgeschreven) kreeg het compliment mee dat het tenminste geen oriëntalistische kitsch was, wat bij vergelijkbare werken wel eens voorkomt.
De afsluiting was opnieuw voor Spanjaard. Hij liet (nu weer live, met Sjafigoelina) twee liederen horen van zijn oom Dick Kattenburg. Hier ging hij echt te ver. Dit had niets met het thema van het gesprek te maken en alles met de persoon Ed Spanjaard.
Het laatste deel van de middag kwam mij een beetje overbodig voor: het ging namelijk over Le Sacre du Printemps en zoals de lezer kan weten, behandelde de lezing van maandag hetzelfde stuk. Van Nieuwkerk kon dat blijkbaar van tevoren niet weten – hij wilde de professor gewoon uithoren over een van zijn specialismen. Taruskins boek over het onderwerp, Defining Russia musically, werd zelfs tot zijn ‘magnum opus’ gebombardeerd. Na de vijfdelige Oxford History of Music lijkt me dat wat overdreven.
Van de drie gesprekken op deze middag volgde dit laatste het format nog het beste. De beide heren wisselden hun inzichten over Stravinski, Le Sacre, Les Noces, de grote invloed op vele nakomende componisten, de fascistische sympathieën van de componist, en de verander(en)de receptie van de werken uit. Heel vele nieuws heb ik daarbij niet gehoord, maar misschien gold dit niet voor het deel van de zaal dat de lezing van maandag gemist had. Het interessantste dat Taruskin te melden had, ging over hoe hij tot zijn inzichten over Le Sacre was gekomen. Bijna iedereen leert Le Sacre tegenwoordig ‘achteraf’ kennen, in combinatie met Stravinski’s nieuwere werk en met de honderd jaar receptie die eraan vastzit. Taruskin begon bij de Russische muziek van de negentiende eeuw en schoof zo door naar de vroege Stravinski. Hij kwam van de andere kant; misschien zag hij daardoor beter in hoe de vroege balletten van de componist in de Russische traditie passen. De werkelijke breuk met het verleden vond pas later plaats, toen Stravinski zich tot het neoclassicisme bekeerde.
De middag werd afgesloten met een bewerking van Le Sacre voor twee piano’s. Als ik er één ding van mag zeggen: geef mij het origineel maar. Op twee piano’s, hoe goed gearrangeerd en gespeeld ook, ontaardt dit stuk al gauw in eentonig geram. Na vijf minuten vond ik er niets meer aan.
Wat moeten we zeggen van de middag? Persoonlijk heb ik er niet heel veel nieuws van opgestoken. Het was vooral een introductie tot het werk van de grote gast. Maar gezellig was het wel. Op een paar schoonheidsfoutjes na pakte het formaat van inhoudelijke praat afgewisseld met muziek goed uit. En afgezien daarvan zijn gelegenheden als deze altijd geslaagd als reünie van de Nederlandse klassiekemuziekwereld…