Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 7.
O, wat doet dit verschrikkelijk pijn! Boudewijn de Groot, de Mont Ventoux onder de Nederlandstalige popmusici, een zanger van buiten-buitencategorie die torenhoog boven iedereen uitsteekt, moet het in mijn lijstje met maar één liedje doen. Ik moet kiezen uit die tientallen meesterwerkjes die Lennaert Nijgh en hij hebben afgeleverd!
Zeker, het is mijn eigen schuld. Ik wilde geen top-100, gewoon honderd liedjes die samen het verhaal van het genre vertellen. Als je alleen op kwaliteit let, gaan een paar giganten (De Groot, Doe Maar, Van het Groenewoud) de lijst compleet domineren. Dan maar wat minder proportionele aandacht voor de reuzen en ook de mindere goden en godinnen maar eens toelaten.
Maar twee of drie liedjes van Boudewijn, dat moet toch kunnen? Helaas. Tijdens het opstellen bleek al gauw dat er meer Nederlandstalige popartiesten waren dan ik me ooit had gerealiseerd. Die moet erin, die eigenlijk ook – o jee, die was ik vergeten. Zelfs voor een tweede liedje van Boudewijn de Groot bleek geen plaats.
Welk nummer moet het dan worden? Eentje van Voor de overlevenden maar, dat is tenslotte zijn beste plaat. (Overigens ben ik niet de enige die er zo over denkt.) Dat betekent dus al: geen “Meisje van zestien”, geen “Meneer de president”, geen “Picknick”, geen “Prikkebeen” en zeker geen “Jimmy”. Van de grote drie – de debuutplaat Boudewijn de Groot uit 1965, Voor de overlevenden uit 1966 en Picknick uit 1967 – kiezen we voor de middelste.
De Groot en Nijgh, die vroeg in de jaren zestig waren begonnen met liedjes schrijven, hadden niet alleen artistiek en commercieel succes, ze waren ook bijzonder productief. Nijgh reeg virtuoos Nederlandse rijmzinnen aan elkaar in de ene prachtige tekst na de andere, De Groot voorzag de teksten met evenveel zelfvertrouwen van hartverscheurend mooie melodieën en ging daarna met vaklui aan de slag voor een nagenoeg perfect arrangement. Tot de twee ruzie kregen en de samenwerking stopte. De Groot zou nooit meer zijn piek van de jaren zestig evenaren, Nijghs teksten kwamen in het werk van anderen niet meer tot leven.
Men zou zich kunnen afvragen: vloeiende melodieën, orkestrale arrangementen, vaak geen drums of elektrische gitaren – is dat wel popmuziek? Op zich geen rare vraag. Hitweek, destijds het enige Nederlandse blad over pop (of ik moet me sterk vergissen) vond van niet. Armand, die haalde de criteria wel, maar Boudewijn de Groot was blijkbaar toch te traditioneel, te cabaretachtig. Als reactie daarop hebben de heren toen de psychedelicaplaat Picknick gemaakt.
Laten we die claim eens nader bekijken. Om te beginnen moeten we vaststellen dat Boudewijn de Groot en Armand vaak vergeleken zijn. Allebei hebben ze de bijnaam “de Nederlandse Bob Dylan” gekregen. Voor Armand is dat wat veel eer, maar hij was in elk geval een protestzanger met een gitaar en een mondharmonica. Zijn inspiratie komt duidelijk bij Dylan vandaan. Kunnen we daaruit concluderen dat de folk van Bob Dylan ook pop is? Of geldt dat alleen vanaf het moment dat hij het drumstel en de elektriciteit omarmt? Dat zou kunnen, er zijn ook drums te horen in “Ben ik te min”.
Voor Boudewijn de Groot is de vergelijking met Bob Dylan eerder wat te weinig eer, en het woord “protestzanger” wil hij al helemaal niet meer horen. Het stoorde hem zelfs bijzonder toen mensen zijn lied “Meneer de president” bij de Tweede Golfoorlog weer van stal haalden. Op links vonden velen het ‘fucking actueel’, hijzelf vond dat het lied alleen op het speciale geval van de Vietnamoorlog kon slaan. Hij voert het ook nooit meer uit.
Maar dat De Groots inspiratie onder meer bij Bob Dylan lag, wordt meteen duidelijk uit zijn debuutalbum. “Er komen andere tijden” is een cover van “The times are a-changin'”. Ook Simon en Garfunkel worden gecoverd (“Het geluid van stilte”). Aznavours “Un enfant de seize ans” is een chanson, maar de cover op deze plaat (“Een meisje van zestien”) is sterk verrockt. Zowel Dylan als Simon & Garfunkel worden tegenwoordig tot de popcanon gerekend. De Groots debuutplaat kunnen we daar wat mij betreft ook moeiteloos onder plaatsen.
De voorganger van Voor de overlevenden is dus een popplaat, de opvolger staat met twee benen in de psychedelica. En Voor de overlevenden zelf? Er staan geen covers op, dus voor die analyse moet je bij de muziek zelf te rade gaan. Wel, eigenlijk trekt deze plaat de lijn van zijn voorganger door. Lennaert Nijgh schrijft kritische, soms bijtende teksten en Boudewijn de Groot zorgt voor mooie muziek. Wel is de thematiek veranderd. Op de eerste plaat ging het vooral over politiek. De teksten op het tweede album verwerken ongeluk in de liefde en ontgoocheling over vriendschappen. (Wat zullen die teksten pijnlijk zijn geweest nadat deze twee genieën niet meer on speaking terms waren!) De tekstuele inhoud verschuift van het collectieve (protest tegen de machthebbers en het systeem) naar het individuele (persoonlijke problemen).
Dat is een trend die in deze jaren vaker aan de oppervlakte treedt. In de marge van het grote rockgeweld ontstaat de singer-songwriter. Bob Dylan is de wegbereider: hij evolueert van echte folk naar folkachtige, maar zelfgeschreven liedjes en inspireert daarmee een hele generatie anderen. Bij hem gaan de meeste nummer nog over politiek en niet over persoonlijke onderwerpen. Die stap zet de volgende generatie; James Taylor en Joni Mitchell worden vaak als de eerste volbloed singer-songwriters gezien. Cruciaal daarbij is dat hun teksten als persoonlijk worden opgevat. Komt er bijvoorbeeld een liefdestekst voorbij, dan moet het publiek niet denken met een commercieel popnummer te maken te hebben, maar de tekst ervaren als de specifieke gevoelens van de zanger zelf.
Over het persoonlijke gehalte kan geen twijfel bestaan. “De onbereikbare liefde (…) is ook voor Lennaert altijd een bron van inspiratie geweest. Hij ontmoette haar in de Waagtaveerne (…). Ze heette Joke en had lang blond haar en dromerige ogen”, zo heet het in de toelichting. De verandering die in de internationale singer-songwritermuziek pas rond 1970 zijn beslag kreeg, hadden de Nederlandse wonderkinderen al in 1966 bewerkstelligd!
Maar iemand die zijn eigen nummers alleen componeert en zijn teksten door een ander laat schrijven, dat is toch geen singer-songwriter? Strikt genomen niet. Aan de andere kant zijn er genoeg muzikanten wel zo genoemd die hun teksten ook ergens anders vandaan haalden. Elton John bijvoorbeeld. En los daarvan is het duidelijk dat deze hele manier van werken geïnspireerd is op het singer-songwriterschap: de doe-het-zelfethiek in het maakproces, het persoonlijke niveau van de teksten, de eenzame presentatie (de sessiemuzikanten worden niet eens op de platenhoes vermeld).
Voor de overlevenden bevat liedjes van diverse aard, en allemaal zijn ze goed. Van het beknopte “Zonder vrienden kan ik niet” tot de surrealistische evergreen “Land van Maas en Waal”, dat met zijn groene hemel en blauwe zon al een voorschot op de psychedelica van Picknick neemt, geen van deze nummers had hier misstaan. Uiteindelijk wordt het “Testament”.
Meteen wordt duidelijk waarom De Groot en Nijgh zo’n gouden koppel, zo’n match made in heaven waren. De tekst van Lennaert Nijgh bijt, wringt en schopt tegen alles wat de ikpersoon in zijn nog jonge leven is tegengekomen, Boudewijn de Groot zorgt voor zoete muziek die daar pijnlijk mee contrasteert. Bij een alleen maar verbitterd liedje zou je chagrijnig weglopen, een alleen maar zoet liedje zou kitscherig zijn, maar deze bitterzoete combinatie zorgt voor tranen in de ogen.
Er staan nog twee vergelijkbare liedjes op de plaat, maar waar “Beneden alle peil” en “Vrienden van vroeger” één specifiek doelwit hebben (respectievelijk een ontrouwe geliefde en verwaterde vriendschappen), valt dit nummer ze allemaal tegelijk aan. Daarmee wordt het automatisch een maatschappijkritisch nummer, want de ouders met hun ouderwetse waarden en de leraar met zijn dreigementen vertegenwoordigen overduidelijk het systeem. In die zin doet deze tekst aan hun oudere werk denken.
Maar het zijn toch vooral de dingen die nooit zullen veranderen waar de ikpersoon over ontgoocheld is. Meisjes bedriegen je of willen je niet en vrienden jatten je drank, daar doe je niets aan met een revolutie. In alle sarcasme vergeet hij ook zichzelf niet: hij moest als student zo nodig dronken worden om indruk te maken op een vrouw en is “op het verkeerde pad” gekomen. Bijna alles geeft hij op, maar één ding houdt hij: zijn goede jeugdherinneringen. Of dat hoop voor de toekomst geeft, is nog de vraag, maar troost biedt het zeker.
Hoe moeilijk is het om bij zo’n tekst muziek te schrijven? Er zijn zes strofen van elk acht regels met vijf of zes voeten (die vrijheid heb je in een liedje). Dat betekent dat de tekst er in vrij hoog tempo doorheen moet om nog een liedje van handzaam formaat te krijgen. De Groot gebruikt een AABA-schema: vier regels op een muzikale zin, de volgende vier regels op ongeveer de zelfde zin, de eerste vier regels van de volgende strofe op andere muziek, de laatste vier regels weer op de eerste zin. Dit herhaalt hij drie keer. We kennen dit schema van Tin Pan Alley, de New Yorkse liedjesfabriek van voor de oorlog. De Groot past het ook toe in “Vrienden van vroeger”; misschien speelde dat mee in het oordeel van Hitweek dat deze plaat geen popmuziek was.
De begeleiding komt bij Boudewijn de Groot eigenlijk steeds uit de akoestische gitaar. In dit liedje is de gitaar gehandhaafd. Je kunt het zonder kunstgrepen alleen uitvoeren, wat de zanger bij concerten ook vaak doet. Het arrangement is vooral kleuring. Met het gebruik van strijkers en een klavecimbel (helaas zullen we nooit weten wie de klavecinist op dit album is, omdat hij niet op de hoes genoemd wordt) verwijzen De Groot en zijn arrangeur Bert Paige ook weer naar andere muziek dan de pop.
Maar laten we één ding niet vergeten: de stem van de zanger. Met zijn loepzuivere, welluidende stemgebruik gaat Boudewijn de Groot voorbij aan een belangrijk kenmerk van de popmuziek. Net als in de jazz hoef je in de pop niet mooi te kunnen zingen om de juiste expressie over te brengen. Zeker in de wereld van de singer-songwriters werden en worden ongepolijste stemmen op prijs gesteld. Bob Dylan dankt er mede zijn carrière aan. Ook als je wel mooi kunt zingen, zoals Elvis, vraagt vooral de rock-‘n-roll een rauwe, seksueel geladen voordracht.
Bekend is de scène in het programma “Top of flop”, waarin een panel voor het eerst een single van de Beatles luistert. Wat een herrie, zo luidt de consensus. “het lijken wel viswijven”, valt er ook te horen. Tja, generatiekloof. Maar Boudewijn de Groot, van dezelfde generatie als de Beatles, zouden ze vast geen viswijf hebben gevonden.
Ook zijn uitspraak van het Nederlands kan bijna niet perfecter. De Groot kwam uit Heemstede en praat van huis uit een beetje bekakt. Op zijn allereerste singletjes is dat nog te horen. Hier is het verdwenen: een rollende r, en een gewone uitspraak van de ee en oo. Maar ook: geen platte ‘ei’ en ‘oow’, geen Gooise r, geen ‘foowcheltjes kaike’. Verzorgd Nederlands zoals het hoort te klinken. Geniet er maar van. Het zou niet eeuwig zo blijven.
Boudewijn de Groot heeft zijn unieke plaats in de Nederlandse muziekwereld te danken aan een aantal factoren. Hij was mee met alle nieuwe modes, maar hij vergat ook de traditie niet. Vernieuwing draait zelden om het opnieuw uitvinden van het wiel. Je moet alle beetjes die er al zijn net weer even anders combineren, de toekomst tegemoet treden met een dialoog tussen heden en verleden, je artistieke ego verbinden met de buitenwereld. Soms valt alles op zijn plaats en klopt het helemaal. Deze twee helden zitten daar niet ver vandaan.
Postscriptum: ik sta niet alleen in mijn bewondering voor precies dit lied. Volgens Dave von Raven, voorman van retroband The Kik (zie aflevering 89), is dit zelfs “het mooiste lied dat ooit geschreven is”. In 2019 voerde hij het zelf uit, met de zegen van Boudewijn de Groot die recent gestopt was zijn oude successen nog te spelen.