Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 41.
We steken langzamerhand een voor mij belangrijke grens over. Ik – geboren begin 1984 – krijg steeds meer levendige herinneringen aan de tijd dat de nummers nieuw waren. Daarmee komen we op gevaarlijk terrein: wetenschappelijk inzicht moet nu gaan concurreren met jeugdsentiment. Pijnlijk terrein ook: ik moet steeds vaker een liedje weglaten dat voor mij persoonlijk heel belangrijk was, maar voor de muziekgeschiedenis iets minder.
In ieder geval: ik kan me van begin 1988 nog heel levendig “Eén kopje koffie” herinneren. Akkoord, ik herinner me van toen alleen het refrein – de rest heb ik er later bij geleerd. Maar ik weet ook nog dat de hele klas het liedje kende en dat refrein meezong – en ik kan me geen andere popliedjes herinneren die ik nog langer ken.
Veel later, toen ik de boel kon nazoeken, bleek het nummer van VOF de Kunst te komen en nog net iets ouder te zijn: juli 1987. Een zomerhit dus. En een knaller die je lekker kunt meezingen. Er waren, ook na het einde van Doe Maar, meer Nederlandstalige hits geweest, met vergelijkbaar hitsucces (dit liedje haalde de vijfde plaats in de Top 40). Maar “Eén kopje koffie” was niet weg te slaan van de radio en van de lippen van de mensen. “Eindelijk weer eens een Nederlandstalige popmeezinger!” Dat was indertijd, en achteraf, wel de teneur. Hoewel de rol van VOF de kunst in de Nederlandse muziek bescheiden is, schreven ze met dit nummer wel geschiedenis.
“Eén kopje koffie” is een cover, en wel van “Verde e amarelo”, in 1985 gezongen door de Braziliaan Roberto Carlos (niet de voetballer).
Een Braziliaans origineel, dat verklaart al gauw waarom het een zomerhit werd. En als je een liedje over koffie maakt, is het ook wel een voor de hand liggende keus. Maar het origineel gaat niet over koffie. Wel over Brazilië, met zijn vlag in groen (verde) en geel (amarelo).
Boto fé, não me iludo.
Nessa estrada ponho o pé, vou com tudo.
Terra firme, livre, tudo o que eu quis
do meu país.
(Echt waar, ik zit er niet naast.
Ik ga de straat op, met iedereen mee.
Ferm, vrij land, alles wat ik
van mijn land wilde.)
Chauvinistisch? Jazeker. Maar mocht Roberto Carlos even. 1985 was het jaar van de eerste vrije verkiezingen sinds de staatsgreep van 1964! Zijn hit werd het lijflied van miljoenen Brazilianen die eindelijk weer blij met hun land kónden zijn, en met vertrouwen naar de toekomst keken.
Via via kwam het liedje bij VOF de Kunst terecht:
We kunnen een en ander over de muziek zeggen. Het belangrijkste verschil is dat het tempo iets hoger ligt. Verder klinkt de muziek iets Europeser, al moeten we daarbij melden dat het origineel ook gewoon rock is en bepaald geen samba.
De tekst valt echter meer op. Anno 1987 geen teksten meer over het onrecht in de wereld, dat is duidelijk de tijdgeest. Maar het gaat evenmin over dat andere grote onderwerp, Liefde en Vriendschap. Nee, de tekst gaat over iets alledaags, over een drank die de meerderheid van de bevolking dagelijks drinkt.
Een drank ook die behoorlijk verslavend werkt. Nol Havens onderkent dat, maar gaat er laconiek mee om. Hij dikt het zelfs een beetje aan:
En de markt wordt stabieler.
De grote winkels werken als dealer.
Een Angolees of Braziliaan
levert het aan.
Maar loopt het dan niet verkeerd af? Nee hoor, je kunt maar beter een saaie verslaving hebben dan een rock-‘n-rollverslaving. Denk maar aan sterkedrank, of aan tabak.
Maar ik hou van beschaving.
Ik wil een keurig nette verslaving.
Na al die jaren weet ik het wel
en ik bestel:
ÉÉN KOPJE KOFFIE!
Ik zei het al: VOF de Kunst ging niet de geschiedenis in als een band die de jaren tachtig radicaal heeft gevormd. Behalve dit nummer zouden ze nog hits scoren met “Suzanne” en een paar kinderliedjes. Maar een dikke vette zomerhit halen, die dertig jaar later nog iedereen kan meezingen, en dat met een tekst over een doodgewoon onderwerp, dat is onmiskenbaar talent.