Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 100 en slot.
Deze rubriek gaat, zoals ik al eerder liet doorschemeren, terug op een lijst die ik in 2015 al heb samengesteld. Die lijst is in de loop van dit jaar op diverse plaatsen gewijzigd, vooral om liedjes en artiesten die ik over het hoofd gezien had alsnog op te kunnen nemen. Eén heilige koe heb ik echter behouden: ik ging niet verder dan 2015. Was ik verder gegaan, dan had ik nóg meer mooie liedjes en goede acts moeten schrappen. Daarom breekt mijn geschiedenis-in-honderd-liedjes af bij 2015.
De eer om deze rubriek af te sluiten gaat naar Kenny B. Niet-Surinaamse Nederlanders hadden tot 2015 amper nog van deze zanger gehoord. In de zomer van dat jaar werd hij ineens onontkoombaar door zijn hit “Parijs”. Ik dacht bij deze zomerhit aan een jonge zanger, uit Amsterdam of Rotterdam, die met luchtige, modieuze r&b-liedjes de jeugd kwam veroveren.
Niets blijkt minder waar.
Wie is Kenny B dan wel? Kenneth Bron, zoals hij in zijn paspoort heet, is een voor cultuurwetenschappers interessante artiest. Steeds als je denkt dat je zijn hokje gevonden hebt, blijkt hij weer ergens anders thuis te horen. Om te beginnen zijn leeftijd. Je ziet het niet aan hem af, maar Bron is al 56. Hij werd in 1961 in Paramaribo geboren, maar zijn ouders waren marrons en kwamen uit het oerwoud. In Paramaribo kun je als marron flink gediscrimineerd worden, en als je mee wilt komen is het aanpassen geblazen.
In de jaren tachtig werd hij officier in het leger van Bouterse, maar gelukkig (een zanger die je bewondert kan maar beter een held zijn) liep hij over naar de rebellen. Toen de oorlog op zijn einde liep, nam hij als diplomaat deel aan de vredesonderhandelingen. Voordat hij bekend werd om zijn muziek, had Kenny B zijn stempel op de wereldgeschiedenis al gedrukt. Dat kunnen toch niet veel artiesten zeggen!
In 1991, juist toen die onderhandelingen op hun einde liepen, emigreerde Bron naar Nederland. Waarom? Je zou denken dat hem in het democratische Suriname een gouden toekomst wachtte. Maar hij jaagde zijn hart na: hij wilde de muzen dienen in plaats van de politiek.
Een marron die naar Nederland verhuist, dat is iets anders dan een stadse Surinamer die dat doet. Hij was gewend aan discriminatie, aan opmerkingen over zijn accent en zijn huidskleur, in Nederland zou dat zeker niet slechter worden. Dat kan heel goed een reden voor zijn verhuizing zijn geweest. Maar in Nederland had hij natuurlijk ook een grotere markt, en een professionele muziekindustrie die hem kon bijstaan.
In Nederland was het nog wel even zoeken. Moest hij in het Engels zingen, de internationale poptaal, in het Sranantongo, voor zijn Surinaamse markt, of in het Nederlands, de taal van zijn nieuwe vaderland? Ook de muziekstijl bleef even puzzelen. Kenny’s ‘huisstijl’ is de reggae en de dancehall, maar hij houdt ook van r&b, jazz en soms zelfs van rock. Zo bewondert hij Bløf en zijn zanger Paskal Jakobsen. Wij vinden dat gek: een Surinamer die van dat spierwitte Bløf houdt. Maar eens te meer blijkt maar dat muzikanten niet in hokjes denken, en al helemaal niet in muurtjes. Muzikanten herkennen talent in elke stijl. Hokjesdenken, dat doet alleen het publiek.
In 2015 stapte Kenny over naar het Nederlands. De rest is geschiedenis. Nadat “Als je gaat” een radiohitje werd, kwam “Parijs” met groot machtsvertoon de hitparade binnen. Alarmschijf, zeven weken op 1, zeven keer platina.
Het is niet het meest diepgravende liedje van Kenny B. De r&b-muziek is goed (niet te jengelig, niet te gelikt, niet te vlak), maar niet heel opzienbarend. De reggaeliedjes die de man meestal maakt, zijn wat mij betreft interessanter.
Ook de tekst is niet zo bijzonder. Een clichématig liefdesliedje: de ikpersoon spreekt in Parijs (de stad van de liefde) een meisje aan, dat Nederlandse blijkt te zijn. Natuurlijk loopt het allemaal goed af en hebben ze een o zo romantisch weekend voor een o zo romantisch decor. Maar het gaat hier om wat hij tegen het meisje zegt:
Praat Nederlands met me,
even Nederlands met me.
Mijn gevoel zegt mij
dat wij vanavond samen kijken
naar de Champs-Élysées
en naar de Notre-Dame en naar de Seine
en daarna samen op la tour Eiffel.
“Praat Nederlands met me”, dat is een behoorlijk goed getroffen regel. Tussen het ook al zo goed gekozen Frans (eenvoudige zinnetjes en namen van topattracties die elke Nederlander verstaat), valt die regel op. Het is een motto dat blijft hangen, het idee van het liedje eenvoudig vangt en voor de beslissende wending zorgt. De officiële titel van het liedje is “Parijs”, maar waarschijnlijk is deze ene regel bekender.
“Praat Nederlands met me” doet het ook zo goed omdat het voor herkenning zorgt. Je bent alleen in het buitenland, ontheemd door de vreemde omgeving en de vreemde taal, en ineens ontmoet je iemand die jouw taal spreekt. Een vrij kleine taal, die ter plekke niemand verstaat: dat maakt de band alleen maar sterker.
Taal als element om te verbinden, maar ook om je speciale eigen identiteit te creëren. Dat kan met het Nederlands, maar dat kan nog veel beter met echt kleine talen of dialecten. Het is dan ook niet voor niets dat het in de zomer van 2015 parodieën regende in diverse dialecten, streektalen en migrantentalen die Nederland rijk is.
Het begon waarschijnlijk met deze:
Erg romantisch is het allemaal niet, maar grappig wel. En: goed gezongen, goed gespeeld, goed geproduceerd. Niet de eerste de beste YouTube-malloot.
De Havenstad kon deze provocatie natuurlijk niet onbeantwoord laten:
Als Amsterdam én Rotterdam de aandacht opeisen, hoor je Den Haag al schreeuwen dat zij er ook nog zijn. De Haagse Kenny is niet erg subtiel: “ik voelde dat ze nat was.” De conversatie verloopt ook niet optimaal: zijn verovering komt uit Frankrijk.
Amsterdams, Rotterdams en Haags zijn weinig afwijkende dialecten. Mensen die daarin zingen, doen dat vooral voor de gein. Heel anders ligt dat bij streektalen buiten de Randstad. Die dragen mensen vaak heel dicht op het hart. Vaste volgers van mijn blog heb ik het vaak genoeg onder de neus gewreven: mensen drukken in streektaalmuziek hun regionale trots en hun diepste gevoelens uit.
Ene Michael oet Grunnen houdt het kort. Hij versiert een meisje van Vindicat. Veel zegt hij niet, maar zijn “proat toch Grunnens met mie” lijkt uit het hart gegrepen.
Nathan Green uit Assen zorgde voor een al even korte Drentse versie. Maar let op in het refrein. Horen we daar niet de mondharmonica van “Op fietse”?
Uit een heel andere hoek van het land kwam een versie uit vrouwelijk perspectief. Joëlle Panis uit Maastricht ziet allemaal snelle zakenmannen in pak lopen. Vast Hollanders. Ze spreekt de man van haar keuze dan ook in het Nederlands aan. Maar dan zegt hij terug: “Iech bin ‘nen echte Sjeng”. Ze kunnen samen Mestreechs praote, en Joëlle krijgt “sjevraoje” (rillingen) van geluk.
Een zeer beknopte versie in het Tilburgs, de taal van Kenny’s woonplaats, wilde de meester wel even zelf doen:
Maar het kan nog ingewikkelder. Fo is Nederlandse Marokkaan. Hij wordt in beide vaderlanden raar aangekeken. In Nederland wil zijn vader per se Nederlands met hem praten, wat die ouwe eigenlijk niet kan. In Marokko treft hij een Marokkaans-Nederlandse vrouw, met wie hij lekker Marokkaans Arabisch kan praten en daarna samen terug naar Nederland.
Wel Arabisch, geen Sranantongo? Dat kon natuurlijk niet bij een artiest die al jaren zo populair onder Surinamers is. Safa Liron vulde dat gat op.
Dan rijst toch nog de vraag: waarom doet Kenny B zelf geen Surinaamse versie? Hij is toch Surinamer, en had toch al jaren muziek in het Sranantongo gemaakt? Ja. Maar daar komt het weer: Kenneth Bron is marron, en het Sranantongo is niet zijn moedertaal. Dat is het Aucaans, een kleine taal uit het oerwoud waar de meeste Surinamers niets van verstaan. Het Sranantongo en het Nederlands moeten ongeveer even vreemd voor hem zijn.
Kenny heeft voor het Nederlands gekozen. En niet alleen uit commerciële overwegingen. In zijn “praat Nederlands met me” klinkt, behalve de romantiek en de herkenning, ook een loyaliteitsverklaring aan de Nederlandse taal door. Op een moment dat het totaal niet liep tussen allochtonen en autochtonen, stak hij zijn hand uit naar zijn tweede vaderland. Met de Nederlandse taal bereikte hij mensen uit alle hoeken van het land en met alle kleuren van de regenboog.
Een pleidooi om Nederlands met elkaar te praten, dat weerklinkt in alle talen die dit land rijk is. Er is geen mooiere manier om deze rubriek over Nederlandstalige popmuziek af te sluiten.
Epiloog
Hier eindigt na vijftig weken mijn overzicht van zeventig jaar popmuziek in het Nederlands. De Nederlandse taal kwam de rock ’n roll schoorvoetend binnen met een parodie, de Trappelzakboogie. Peter Koelewijn probeerde haar over de streep te trekken, maar onze taal bleef aarzelend bij de deur staan, zelfs toen Boudewijn de Groot ermee begon te toveren. We hebben gezien hoe een paar dappere eenlingen de kar in de jaren zeventig gingen trekken. De eenlingen werden underground, de underground werd alternatief en begin jaren tachtig werd Nederlandstalige pop een weergaloze rage. Nadat de rage instortte, was de beurt weer aan avontuurlijke muziek. We hebben gehoord hoe Nederlandstalige (pop)rock in de jaren negentig weer opbloeide, en hoe ook Vlaanderen zich steeds meer ging melden. De rock werd daarna minder belangrijk, maar de Nederhop werd een meer dan waardige opvolger. Rappers uit alle bevolkingsgroepen maakten het met al even diverse muziek. In Vlaanderen viert de dialectmuziek hoogtij. De laatste jaren is er ook eindelijk proportionele aandacht voor muziek van vrouwen, die zich steeds meer als singer-songwriter melden.
Ik dank alle lezers van mijn blog. Jullie waren met weinig, maar vaak wel erg trouw. Ik dank ook alle artiesten die aardig hebben gereageerd op mijn stukjes, die soms met retweets hebben gezorgd voor een nieuwe lezersschare. En natuurlijk bedank ik alle popartiesten die sinds de jaren vijftig in het Nederlands hebben gezongen of gerapt. Jullie hebben het fabeltje dat onze taal zo ongeschikt is voor de popmuziek keer op keer gelogenstraft. Ga vooral door met muziek maken!
Wie nog eens alle afleveringen overzichtelijk bij elkaar wil hebben, verwijs ik graag naar deze lijst. Daar staan alle honderd nummers bij elkaar, met handige links naar de stukjes.
Maar blijf nog even hangen. Honderd – ik heb het vaker gezegd – bleek dit jaar een verdomd klein getal. Er zijn nog zoveel goede en succesvolle artiesten die mijn rubriek niet gehaald hebben. Die verdienen het niet om helemaal onbelicht te blijven. Tussen nu en het einde van het jaar zorg ik nog voor een toegift. Acts die nog niet behandeld zijn, zullen in diverse themastukjes nog kort de revue passeren.