Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 86.
Als mensen muziek maken in de taal van hun regio, beweren ze vaak dat dat geen bewuste keuze is. De streektaal komt er gewoon ‘natuurlijk’ uit. Ze spreken haar thuis, op het werk, in het café, op straat, dus waarom zouden ze teksten in het Engels of het (Standaard-)Nederlands schrijven?
Deze redenering ging op voor onder meer Normaal en Flip Kowlier, maar niet voor alle artiesten die in de streektaal zingen. Daniël Lohues en Herman Finkers werden in het Hollands opgevoed; de keuze viel op de taal van hun ouders omdat ze die erg interessant vonden.
Maar zij hoorden de streektaal in ieder geval nog om zich heen spreken. Bepaalde dialecten worden maar zo weinig meer gesproken dat je ze nauwelijks op een natuurlijke manier kunt oppakken. Als je bijvoorbeeld in het Brussels gaat zingen, wordt het dialect een heel bewuste keus. De hoofdstad van België is vrijwel volledig verfranst: hooguit nog 10% van de Brusselaars heeft Nederlands als eerste taal, en maar een fractie van hen spreekt vloeiend Brussels.
Toch loop je in Brussel overal tegen het inheemse dialect aan: er zijn opschriften in het Brussels, er zijn folkloristische verenigingen met Brusselse namen en inheemse Franstalige Brusselaars laten – misschien niet binnen het gehoor van toeristen – graag een Brussels woordje vallen. Er wordt volkstoneel in bedreven, in geschreven en in gezongen. In een stad waar zoveel nationaliteiten wonen, en die bovendien bekendstaat om de EU (het summum van bureaucratie), heeft men behoefte aan iets typisch Brussels, iets eigeners dan het Frans. Bovendien is het Brussels vrij van associaties met het gehate Vlaams-nationalisme, bijgedachten die het Algemeen Nederlands in Brussel wél aankleven.
Zingen in het Brussels doet onder meer De Fanfaar. Laten we luisteren naar hun nummer “Armand Pien”:
Wie bij “De Fanfaar” een band met veel koper verwacht, zoals onlangs bij De Kift, is (op zijn Vlaams gezegd) eraan voor de moeite. In de linernotes van Zonder compasse, hun debuutalbum waar ook dit nummer op staat, zeggen ze onomwonden: “De Fanfaar heeft voor deze plaat geen enkel blaasinstrument gebruikt noch aangeraakt!” De nieuwslezeres die dit filmpje inleidt zegt iets soortgelijks. (En passant: ze kondigt ook nog Hannelore Bedert aan, die we in aflevering 79 hebben gehoord.) We hebben inderdaad te maken met een ‘gewone’ rockband, al zijn het doosje en het cd-boekje bezaaid met foto’s van twee wulpse roodharige majorettes.
Nederlandse lezers kennen deze band vermoedelijk niet. Mochten ze wel al van De Fanfaar gehoord hebben, dan kennen ze haar als begeleidingsband van Urbanus. In die vorm stonden ze namelijk in 2015 op Pinkpop. Persoonlijk heb ik meer op met hun debuut-cd uit 2009. Een jaar eerder hadden ze de Nederpopprijs gewonnen.
Je zou verwachten dat met zulke erkenning op zak de cd de winkel uit vloog. Helaas. Volgens mij heb ik het enige exemplaar van Zonder compasse ten noorden van Hoogstraten. In België was het debuut vast en zeker succesvoller, maar ook daar ging het pas lopen toen Urbanus de band aan zijn hand meenam.
Wat is Zonder compasse voor een album? Het laat een typische indierockband van de jaren nul horen, gemodelleerd vooral naar Queens of the Stone Age. Dat betekent songs in een stevig rockidioom, soms wat boos en met een ruig randje, maar vaak ook keiharde meezingers. Muzikaal niet heel erg origineel, maar op een debuutplaat mag dat.
En alles in het Brussels dus. Dat maakt het voor ons misschien wat moeilijker te verstaan. Maar met een beetje kennis is er wel chocola van te maken. Het belangrijkste is dat de Nederlandse ‘aa’ in het Brussels als een ‘oe’ klinkt. De andere verschillen zijn minder extreem: onze ‘ie’ is in het Brussels een ‘ee’, de ‘oe’ is een ‘oo’, de ‘ei/ij’ is een ‘aa(i)’, met onze ‘oo’ correspondeert een Brusselse ‘ou’ of ‘uu’, met onze ‘ee’ een Brusselse ‘ei’ of ‘ie’. Als je die puzzel oplost, blijkt er een vrij algemeen Vlaams uit te komen, maar dan met een brouwende r en nog meer Franse woorden. Enfin, je weet hoe het werkt. Probeer nu maar mee te zingen:
En al wa da’k zeg, en al wa da’k doon,
Niks as ziever komt d’r oit maaine smool.
En ’t es la honte as ge met maai luupt ouver stroet.
Een gebrek aan zelfvertrouwen, daar gaat het liedje over. De ikpersoon van het lied – blijkbaar ook een muzikant – heeft een partner die zich blijkbaar voor hem schaamt, althans zo stelt hij zich dat voor. Ze wil niet met hem op straat gezien worden, en ze kan zijn muziek niet langer dan vijf minuten aanhoren.
De ikpersoon zou willen dat hij het charisma had van Armand Pien, de Vlaamse Jan Pelleboer (een weerman uit vroeger tijden, dus). En daarvoor zou hij graag meer tatoeages laten zetten, want “de kleur van zijn lichaam lijkt nergens op.”
Met zo’n refrein laten de gebroeders Camerlynck (twee derde van de band) zien dat het Brussels zich niet alleen voor moderne muziekgenres leent, maar dat je er ook dingen mee kunt zeggen die voor de oorlog niet gezegd werden. ‘Cool’ bestond niet in de Marollen van 1925, en tatoeages waren bij eerdere generaties voorbehouden aan Antwerpse zeelieden en ander ruw volk.
Keiharde meezingers maken in een taal die je opa al ouderwets vond, hoe cool ben je dan. Dan hoef je je echt niet aan Armand Pien te spiegelen, of je lijf onder te laten tatoeëren. Alleen: hier komt het niet echt tot zijn recht. Ze spelen het in de marge van de Vlaamse verkiezingen, in een bijna lege studio. Na afloop krijgen ze een heel dun applausje van de paar hotemetoten die er rond de staande-receptietafeltjes zijn opgesteld. De achtergrondkoortjes moeten van de twee andere bandleden komen.
Zo’n band hoort niet in het verdomhoekje thuis. Die moet gewoon in de Ancienne Belgique, voor een enorm publiek. Of misschien zelfs in het Koning Boudewijn-Stadion – je maakt niet voor niets stadionrock. Het refrein schreeuwt gewoon om uit duizenden Brusselse kelen te worden meegebruld:
Ik wil maainen aaige rug kunne zeen,
ik zen maaine smool giel meug gezeen.
Ik waa da’k zo cool was as Armand Pien.
Ik wil mier tattoos op maan erme zeen,
want de kleur van me laaif, da trekt op niks.
Ik waa da’k zo cool was as Armand Pien.