Net als donderdag vond het laatavondconcert ook nu weer plaats in RASA. Ook vandaag waren er weer stukken met een aanzienlijke theatrale component bij, iets waarvoor de zaal van RASA nu eenmaal beter geschikt is. Verder hadden de werken vanavond niet zoveel gemeen – wat ze bond, was dat ze werden uitgevoerd door het nog vrij nieuwe Ensemble Modelo62.
De Turkse componist Emre Kaleli, die twee jaar geleden meedeed met de Gaudeamus Muziekweek en daar een eervolle vermelding aan overhield, is nu composer in residence van dit ensemble. Zijn werkgever voerde vanavond twee stukken van hem uit. Il voto dell’innocenza stamt uit 2011 en heeft een sterk meditatief karakter. Er is één hoofdtoon, een ijle, hoge sinustoon die grote delen van het stuk blijft klinken, en een klein ensemble dat met wat schaarse noten deze ene toon mag verstoren. Het geheel wordt aangevuld met al even minimalistische visuals: rode en blauwe bewegende structuren op een groot scherm.
Er is al erg veel meditatieve muziek gecomponeerd, in diverse stijlen en met verschillende graden van toegankelijkheid. Kaleli slaagt er toch redelijk in om zijn stuk spannend te houden. De meeste instrumenten uit het ensemble (onder meer een klarinet, een piano en een elektrische gitaar) spelen alleen hoge tonen, uit dezelfde toonhoogteklasse als de sinustoon, maar de contrabas mag in het diepe. Daardoor komt elke schaarse toon die dit instrument speelt zeer sterk binnen, als de zelfverzekerde goeroe die tijdens een mediteersessie spreekt. Of is het, in het verlengde van de titel, de factor die de stem van de onschuld komt verstoren?
Met het volgende werk, [No.12] Five love songs, bleek Kaleli ook heel wat anders te kunnen maken dan meditatiemuziek. Met het “Boys will be boys”-concert nog in ons hoofd verwachtten we een licht ironisch, aan popmuziek refererend werk. In plaats daarvan kregen we een druk, maar redelijk conventioneel avant-gardewerk voorgeschoteld, met verschillende secties (ik heb er meer dan vijf geteld) die hoogstens in de verste verte aan pop refereerden. De klarinet kwam met een paar noten op de voorgrond en suggereerde zo de zang. (Kaleli beheerst de kunst om een instrument te midden van algemeen forte-geweld toch duidelijk naar voren te doen treden overigens goed.) Dan weer kwam er een stuk met pianoakkoorden of gitaargetokkel, een verwijzing vermoedelijk naar piano- en gitaarballads. Het geheel is soms gewelddadig (harde slagen op grote trom en tamtam) en vaak verontrustend. De componist vertelt het ons niet, maar ik kreeg de indruk dat de liefde hem niet alleen vreugde heeft gebracht…
Het derde stuk kon pas na een uitgebreid changement beginnen. De Duitser Tobias Klich wilde voor zijn stuk Goyas Räume absoluut een doek voor de uitvoerenden hangen en daarvoor moest er een complete steiger het podium op en af. Ik moest denken aan wat Hildebrand in zijn Camera obscura schreef over concerten: “Waarlijk, er moest een scherm voor hangen. De stroom van geluiden moest als uit eene duistere stilte tot ons komen, of wij moesten allen geblinddoekt toeluisteren.” (Oorspronkelijk een citaat van Goethe, zo blijkt.)
Het scherm dat Klich liet ophangen, was echter niet zo dik. De vier musici – een slagwerkster, een gitarist, een bassist en een trompettist – waren er nog goed door te zien, zelfs als er tekeningen van Goya op werden geprojecteerd. De musici openden en sloten het stuk als een tableau vivant – nog met open mond, alsof ze zongen bij het spelen. De schaarse muziekflarden – vaak speelden niet meer dan één of twee musici tegelijk en er waren voortdurend generale pauzes – gaven de indruk dat het schilderij stiekem tot leven kwam – ’s nachts, als er niemand in het museum is. De muziek varieerde sterk: soms waren het toegankelijke loopjes uit jazz- of volksmuziek, dan weer pure avant-garde. Op een cd zou dit stuk het niet halen, maar zijn theatrale setting was charmant, origineel en overtuigend.
Als laatste – er was vanavond ondanks de lange changementen geen pauze – kwam er weer een conventioneel muziekstuk op de lessenaar: Graphein van Raphaël Cendo (een van de juryleden). Tenminste: een stuk zonder theatrale of visuele poespas. De drukke, door elkaar heen vliegende loopjes maakten meteen duidelijk dat we hier met een volbloed avant-gardewerk te maken hadden, een vertegenwoordiger van de Nieuwe Complexiteit nog wel. Het ensemble moest de klankmogelijkheden van zijn instrumenten ten volle benutten, van de fraaiste melodieën tot de meest onharmonische schraapgeluiden. De hoofdrol was voor de strijkers; verder schreef Cendo een piano, harp, blazers en slagwerk voor. Grappig was het gebruik van blokfluitkoppen, iets wat je misschien vroeger uit baldadigheid wel deed als je op blokfluitles zat en geen zin had om te studeren.
Helaas is het werk wat amorf en mist het de structuur om twintig minuten lang te boeien. De componist probeert ons vooral met complexe muziek omver te blazen en vertrouwt er te veel op dat dat effect twintig minuten blijft duren. Bovendien was de basfluit slecht tot helemaal niet te horen, terwijl de harp soms ondanks de elektronische versterking ook verdronk.
Met deze vier heterogene werken levert Ensemble Model62 een prachtige proeve van bekwaamheid af. Het collectief doet net zo gemakkelijk zenmuziek als ADHD-klankwerken, net zo gemakkelijk halve toneelstukken als pure concertwerken. Een rake beslissing om ze naar het festival te halen!