Een slotconcert is het belangrijkste deel van een festival, zeker als er een prijsuitreiking aan vastzit. Het verbaasde me dan ook dat deze gebeurtenis niet in de Grote Zaal plaatsvond, maar in Pandora en Cloud Nine. Zaterdagavond, toen er crossovers met de rockmuziek op het programma stonden, werkte dat geweldig, maar of het nu ook zou lukken?
In Pandora, waar het eerste deel van het concert dus was, kregen we nog drie werken van de kandidaten te horen, uitgevoerd door ensemble Looptail. De zaal leek niet op de Pandora van een dag eerder, nu het publiek netjes op stoelen mocht zitten. Helaas is ze voor soort dit werk minder geschikt: de akoestiek is gemaakt op dance en eventueel rock. Onversterkte klanken komen niet goed door; vooral op het balkon schijnt dat erg storend te zijn geweest.
Speelgoedman Benjamin Scheuer opende de avond met Überzeichnungen III (circles). Deze keer waren het geen varkentjes en eendjes maar een bromtol, die een wonderlijk stuk vol glissandi, lange klarinettonen en veel blokfluiten inleidde.
Daarna was het nog één keer de beurt aan Marina Polejoechina, de excentriekste van de vijf. Haar stuk In its own tempo was als enige van de drie inzendingen niet theatraal van aard. Wel was het muziekmateriaal weer kenmerkend schaars. “Het zou een droevig lied kunnen zijn”, aldus de toelichting. De ‘melancholieke’ cello had de hoofdrol met een reeks hypnotiserende glissandi tussen twee vingers, waaromheen spaarzame tonen van onder meer klokkenspel, speelgoedpiano en basfluit (wat is dat toch tussen de avant-gardemuziek en de basfluit?) klonken. Van de drie Polejoechina-werken die ik gehoord heb, vond ik dit het beste.
Hikari Kiyama had ons al genoeg verrast met zijn excentrieke voorkomen en zijn brutale muziek, maar hij was vanavond pas aan zijn proefstuk toe. Klassieke musici zijn altijd zo netjes gekleed, voor deze gelegenheid moesten de uitvoerenden iets – je leest het goed – kinkyers aantrekken. Dus… daar kwamen ze in nauwsluitende leren pakjes. De muziekstijl, die kennen we: aanstekelijke, wilde freejazzlijnen met flinke metaluitstapjes. Gelukkig maar dat de muziek (het werk heette ??????) zo aanwezig was, anders hadden we op heel andere dingen gelet…
Zonder rubber en leer, maar met ensemble Insomnio, ging het daarna verder in Cloud Nine, waar voornamelijk werk van eerdere kandidaten werd gespeeld. Bridge van de Oekraïner Maksim Sjalygin (kandidaat in 2012) was filmmuziek bij een prent van Ingmar Bergman. Filmmuziek, met alles wat daarbij hoort: sferische, maar vervreemdende klanken, een kale afwisseling tussen slechts twee akkoorden en een ijle melodie. Clichés, jawel, maar erg raak toegepast: ruim voor het begon te vervelen kwam er altijd een nieuw geluid binnen. Vooral het einde was fraai, met de vele triangels die door elkaar klonken. De reactie na afloop deed denken aan de songs van ABBA: sommigen schaamden zich een beetje, maar iedereen vond het prachtig.
Edward Hamel, een Amerikaan (eveneens kandidaat in 2012), had Approach Prune Destroy Begin ingestuurd, een voordracht waarin wordt gespeeld met de onbetrouwbaarheid van ons geheugen. De componist wilde ons in spanning houden met een schaarste aan materiaal en een zenuwachtige, angstige voordracht. Helaas beheerst Hamel die truc niet: de schaarsheid aan materiaal en de vele pauzes maakten het werk niet zeer interessant.
De Spanjaard Abel Paúl deed vorig jaar mee. Zijn werk A life at the radio’s threshold verkende de geluiden die (analoge) radio’s maken: ruis en slecht doorkomende zenders. Het verband met Stockhausens Kurzwellen was gauw gelegd. Paúl liet de ruis- en piepgeluiden echter door akoestische instrumenten voortbrengen; alleen de radiozenders waren elektronisch. De geluiden die hij uit het ensemble kreeg, waren erg mooi. Helaas was de compositie wat amorf en met zijn achttien minuten duidelijk te lang.
Soira van de Fin Veli-Matti Puumala (geen eerdere kandidaat) had de eer het festival af te sluiten. In dit werk had de accordeon een solorol; feitelijk was het gewoon een accordeonconcert, compleet met drie delen snel-langzaam-snel, ja compleet met een cadens. Puumala wist veel valkuilen te vermijden: het stuk gebruikte geen folk-clichés (met een accordeon is dat snel gebeurd), de veelal atonale muziek bevatte herkenbare melodieën en de afwisseling hield het spannend. Aan het einde begon er vanaf het balkon een ensemble tweede te spelen, als een rustig, bedachtzaam tegenwicht voor de drukke muziek op het podium. Niet iedereen dacht er zo over. Sommigen vonden het werk te doorsnee en om mij heen zaten enkele mensen zich zichtbaar te vervelen. Dat mag gelukkig allemaal bij nieuwe muziek: het is nog niet versteend, meningen kunnen gruwelijk verschillen. Over tweehonderd jaar zien we wel wie er gelijk krijgt…
We mochten in de zaal blijven voor de prijsuitreiking. De Gaudeamusprijs ging naar Anna Korsoen, van tevoren al favoriet. Daar gaat mijn laatste blogpost, over het hele festival, dieper op in.