De jukebox (1)

Dit jaar schreef ik in honderd stukjes, geconcentreerd rondom evenveel liedjes, een geschiedenis van de popmuziek in het Nederlands en verwante streektalen. Verschillende mooie, leuke en interessante liedjes zijn buiten de boot gevallen. De laatste twee weken van het jaar passeren die liedjes alsnog de revue.

Deel 1: De jaren zestig
(Zie ook afleveringen 2-8)

Als je de eerste afleveringen van mijn blog leest, kun je de indruk krijgen dat er in de jaren zestig nog weinig Nederlandstaligs te beleven viel. Peter Koelewijn en Boudewijn de Groot waren eenlingen; verder waren het een paar kortstondige initiatieven die in schoonheid strandden. En Rob de Nijs, die hadden we ook nog.

Dat is echter maar de halve waarheid. In de jaren zestig was de meeste invloedrijke Nederlandse popmuziek inderdaad Engelstalig. Rock ’n roll of beat in het Nederlands speelde zich aan de rand af. Maar er werd genoeg in het Nederlands gezongen.
  Zeker in de eerste helft van het decennium regende het vertalingen van Britse en Amerikaanse pophits. Die covers, vaak in elkaar gezet door keurige vaklui en uitgevoerd door keurige groepjes, zijn voor de loop der dingen in de Nederlandse muziek niet van groot belang, en meestal halen ze het niet bij hun origineel.
  Iets dergelijks geldt voor een trend die later in het decennium voet aan de grond kreeg. In het spoor van Het (aflevering 6) gingen veel mensen cabareteske, zeg maar gerust melige Nederlandstalige beat maken. Het spreekt vanzelf dat pretentieloze nummers zelden een grote indruk achterlaten.
  Maar om deze muziek nu helemaal te vergeten – dat gaat te ver. Het zijn hoe dan ook mooie curiosa en goede getuigen van de toenmalige smaak. En stiekem best leuke muziek. Tot voor kort hoorde je ze alleen op de piratenzenders, maar daar komt verandering in. The Kik (aflevering 89) deed al eens zijn best met de Veelste Grote Nederbiet Sjoo, ik kom vandaag met het volgende lijstje:

We beginnen in 1960. Dit jaar hebben we Ria Valk en Rob de Nijs voorbij zien komen als exponenten van de grote vertaalcultuur. Dat stempel kleeft The Fouyo’s (‘four youngsters’) nog veel meer aan. Dit keurig nette groepje coverde alle moderne, maar niet heel gevaarlijke liedjes uit Amerika, en gooide er af en toe een modieus Engels woordje doorheen. Na de Britse invasie hadden ze hun tijd helemaal gehad. Een duffe programmeur maakte toen nog de fout om ze in het voorprogramma van de Rolling Stones te zetten. De Stonesfans werden agressief en braken de zaal af. Ten tijde van “Zeven leuke meisjes” (een vertaling van “Seven little girls” van Paul veans & The Curls) zag niemand dat in de verste verte aankomen…

Rond 1960 kwam er in Engeland een onwaarschijnlijke stijl op. De jeugd stortte zich na de rock ’n roll massaal op de skiffle, een akoestische stijl die zich baseert op de vooroorlogse country ’n western. Bluegrass, zouden we dat tegenwoordig noemen. Fris, vlot en vrolijk. Contrabas, gitaar en mandoline. Veel beatgroepen begonnen als skifflebandje. In Dordrecht kreeg deze rage navolging met de Mudfield Skiffle Group, die meestal in het Engels zong maar het ook wel in het Nederlands probeerde. Ze zingen over een meisje uit Loenen aan de Vecht dat zich niet helemaal normaal gedraagt…

Het volgende liedje heeft de tand des tijds beter doorstaan. “Sophietje” van Johnny Lion is althans redelijk bekend gebleven, wat je van de bovenste twee niet kunt zeggen. Jan van Leeuwarden, zoals hij echt heet, was een soort reserve-Rob de Nijs. Zijn grote hit is overigens een vertaling vaan een Zweeds nummer: “Fröken Fräken” van Sven Ingvars. Dat heeft dit lied gemeen met “Hou je echt nog van mij, Rockin’ Billy” (aflevering 3).


Na de Britse Invasie haalde Nederlandse popmuziek even de hitparade niet. Maar, zoals boven gezegd, in de tweede helft van het decennium kwam er een tweede golfje met vaak erg melige liedjes. Bijvoorbeeld dit liedje van Davy Jones & The Clungels (sorry…), waarin de ikpersoon achter de meisjes aan gaat…

Het hoefde niet altijd melig te zijn. Els Molenaar vertolkte in een beatliedje de opstandige drop-outmentaliteit van die tijd.

     Gezakt of geslaagd, het kan me niet meer bommen.
     Zonder dat papiertje zal ik ook wel verder kommen.

Maar wat nou als je domweg geen talent hebt om het te maken, met of zonder papiertje? Dat je, zeg maar, twee linkerhanden hebt en niet links bent? Het Lowland Trio wist wel wat er dan gebeurt:

Eén van die melige liedjes bleef bekend. Die eer gaat niet eens naar een gewone zanger, maar naar radiodeejay Rob Out. Die man had ook helemaal geen zangstem, maar vond het in 1968 wel nodig om zichzelf het pseudoniem Egbert Douwe aan te meten en een liedje op te nemen. De keuze viel op de slijmerige verleidingsballad “Come to my bedside, my darling” (oorspronkelijk van Eric Andersen, maar destijds veel bekender in de versie van The Brothers Four). De akoestische gitaar wordt een beatbandje, en de seksueel geladen tekst verandert in “Kom uit de bedstee, mijn liefste”.
  Egbert haalde er nummer één mee. De Top 40 is niet altijd een goede reclame voor onze smaak…


Eerlijk is eerlijk: ik moet er ook om lachen, en de begeleiding is welbeschouwd een verbetering ten opzichte van de Brothers Four.
  Toch wil ik dit stukje niet hiermee afsluiten. Dat doe ik liever met een echt goed liedje. Boudewijn de Groot moest het in mijn rubriek met één nummer doen, een beslissing die vreselijk veel pijn deed. Maar vanwege zijn kwaliteit en invloed verdient hij nog wel een tweede nummer op deze themapagina. Geniet van “Picknick”!