Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 31.
Het zat er natuurlijk aan te komen. In een lijst van honderd, vijftig, twintig of zelfs vijf Nederlandstalige popliedjes mag een nummer van Doe Maar niet ontbreken. Nu we er volgens de kalender aan toe zijn, dient zich de vraag aan welk liedje het dan moet worden. “Smoorverliefd”, de eerste single met Henny Vrienten? “Sinds 1 dag of 2”, de eerste echte hit? “Belle Hélène” of “Eén nacht alleen”, met hun meer dan gewaagde teksten over seks met tieners? “Doe maar net alsof je neus bloedt” vanwege zijn politieke boodschap? Het grappige buitenbeentje “Nederwiet”? Of juist “Doris Day”, omdat het zo lekker meebralt?
Uiteindelijk is het “De bom” geworden. Niet bepaald mijn favoriete nummer. Het is een goed liedje, daar niet van, maar de inktzwarte doemdenkersboodschap staat me niet aan. Zo typisch begin jaren tachtig. En juist dat was voor mij de reden om het toch op te nemen. Dit liedje vertelt net als alle andere hits het verhaal van Doe Maar, maar draagt als geen ander de tijdgeest in zich. Bovendien was het één van hun twee nummereenhits (de andere is “Pa”), en verscheen het niet op een album. Zodoende ontbreekt het in mijn platenkast (waar wel alle langspelers van de band in voorkomen). Alle reden dus om dat nu te compenseren.
Doe Maar werd in 1978 opgericht als een van de vele Nederlandstalige undergroundbandjes. Bekend werden ze de eerste jaren niet. Wie een oud liedje van ze hoort, snapt ook meteen waarom: de muziek mist een hook, een x-factor, ja zelfs een eigen stijl. Henny Vrienten was nog niet aan boord; zijn plaats als bassist, mede-zanger en mede-songschrijver (de laatste twee naast Ernst Jansz) werd door Piet Dekker ingenomen. Geen begenadigde zanger, en zeker niet publieksvriendelijk: de man stond in zijn blote kont op het podium, met rolschaatsen aan. Jansz zelf kon er trouwens ook wat van: van zijn hand vinden we op het debuutalbum een nummer met de titel “Wees niet bang voor mijn lul”.
Ernst Jansz had op dat moment al een mooie carrière achter de rug in CCC Inc., een echte (Engelstalige) hippieband compleet met commune. Zijn reputatie trok Henny Vrienten naar de band. Met hem in de gelederen werd alles anders: de act werd publieksvriendelijk en de stijl kwam vast te liggen op reggae en ska, destijds een grote rage. Nog in 1980 werd debuutelpee Skunk opgenomen. In eerste instantie deed hij nog betrekkelijk weinig, maar toen het in 1982 tijd werd voor de doorbraak, brak de plaat ook goed door.
Net als bij de Beatles heb je bij Doe Maar twee soorten liedjes: Vrienten-liedjes en Jansz-liedjes. De eerste zijn net iets hitgevoeliger en hebben lossere onderwerpen, de tweede zijn serieuzer van toon. Dit is duidelijk een Jansz-liedje. Dat is al te zien aan wie van de twee de zang voor zijn rekening neemt, maar vooral te horen aan het pessimistische onderwerp.
Toch is meteen ook de invloed van Vrienten te horen. Onder zowat elke Doe Maar-hit zit een pakkende basriff van hem. Hier ook: pom-pom-pom-pom-pòò-pòò, pom-pom-pom-pòò-pom-pom. Ook nog in het voorspel horen we elektronisch vervormde geluiden, vermoedelijk afgeleid van menselijke stemmen. “Dub” noemt men dat in de reggae; destijds was het iets nieuws.
Daarna zet Ernst Jansz in. Zijn stem past bij zijn stijl nummers: fraaier van timbre dan Vrienten, maar seksloos. We zien hem als yuppie (zie ook aflevering 27), verwoed bezig een carrière op te bouwen. Maar heeft het allemaal nog wel zin? Amerika wordt geregeerd door Ronald Reagan, een inhoudsloze nepcowboy die op ramkoers ligt met de Russen. Die zich op hun beurt vast niet zullen inhouden.
Laat maar vallen want het komt er toch wel van,
het geeft niet of je rent.
‘k Heb jou nooit gekend, ‘k wil weten wie jij bent,
‘k Wil weten wie jij bent.
De eerste twee regels zeggen alles. Er komt niet alleen zeker een atoomoorlog, ook Nederland zal hoe dan ook niet gespaard worden.
Op het moment van schrijven, april 2017, ligt Donald Trump op regelrechte ramkoers met Syrië, Noord-Korea en misschien zelfs Rusland. En ja, sommigen zijn oprecht bang voor een atoomoorlog. Maar ik heb nog niemand horen beweren dat “het er toch wel van komt”.
Helemaal bruut is dat hij deze voorspelling gebruikt als prelude voor een uitnodiging aan iemand die, blijkens het couplet, naast hem in de flat woont. Misschien wel een leuk meisje, met wie hij die avond méér van plan is? Stel je voor: eind 1982 was het doemdenken zo diep geworteld, dat je iemand met een onheilstijding kon versieren!
Van Doe Maar is vaak terecht opgemerkt dat de teksten totaal niet op de belevingswereld van het publiek aansloten. De bandleden waren dertigers en zongen over dingen die dertigers bezighielden – politiek, een nieuwe liefde na jaren stilte, drugs, gezinsleven, een bejaarde vader… Het publiek bestond uit tieners of zelfs schoolkinderen, die eigenlijk niets met de teksten konden. Maar aan het einde richt Jansz zich toch tot de kinderen: ook jullie moeten gaan leren en het zal uiteindelijk voor niets zijn.
E=mc² … totdat de bom valt.
Belachelijke regel eigenlijk. Een atoombom werkt juist volgens het principe dat massa in energie kan worden omgezet. Als er eentje ontploft, wordt dat dus pijnlijk duidelijk.
De tekst ging niet voorbij aan Doe Maars jonge publiek. Kinderen voor kinderen 4 kwam in 1983 uit. Dat de Nederlandse kinderen destijds met Doe Maar bezig waren is te merken. Er is een heel liedje over de nieuwe Nederpoprage (“Wat zingen wij”) en Doe Maar wordt genoemd in “Vader zonder werk”. Maar “De bom” krijgt een compleet antwoordlied. Een bezorgde jonge fan schrijft een brief aan Ernst Jansz:
Doe maar Ernst, je bent het einde Ernst.
Doe maar Ernst, ga je gang.
Maar dat liedje van je, “Voordat de bom valt”,
Toen ik dat hoorde werd ik wel een beetje bang.
Gelukkig klonk ook dat geluid in de vroege jaren tachtig.