Honderd keer pop in je moerstaal (1)

Drie kleine kleuters met de Jonkers en de Joffers – De trappelzak-boogie

Een tijdje terug alweer gooide ik hier en op Twitter een balletje op. Stel, er moest een (chronologische) lijst komen van honderd Nederlandstalige popliedjes die ertoe doen, welke liedjes moeten erin? Wel, de lijst kwam klaar en sindsdien heb ik er niets meer mee gedaan. Dit jaar komt daar verandering in. Ik ga over elk nummer in de lijst een stukje schrijven. Omdat het kan, om mijn blog levend te houden, om de mensheid iets te delen over de wondere wereld van pop in de moerstaal. De inspiratie komt, behalve van vele soortgelijke muzieklijstjes, ook van Marc van Oostendorps sonnettenproject op het Neerlandistiek-blog. In beginsel schrijf ik twee keer per week een stukje, maar ik heb dit jaar meer te schrijven (niet in de laatste plaats mijn dissertatie!), dus pin me er niet op vast.

Vandaag in deel 1: De trappelzak-boogie. Wie zich niet afvraagt wat er achter die rare naam schuilgaat, is misschien wel verbaasd dat op nummer één niet “Kom van het dak af” staat. Begint niet daar de popmuziek in het Nederlands? In zekere zin wel, daar kom ik in de volgende aflevering op terug. Maar de rock ’n roll drong in Nederland al door in 1956, toen wij ook hier de film Rock around the clock konden gaan kijken.
  In Amerika had deze film, en zijn voorganger Blackboard jungle (waarin de song “Rock around the clock” van Bill Haley ook klinkt), al voor grote consternatie gezorgd. Heel het land boos over moreel verval, waarbij racistische ondertonen vaak niet van de lucht waren. Niet dat de zwarte middenklasse deze muziek nu massaal omarmde: rock-‘n-roll was in de eerste plaats niet fatsoenlijk. De teksten waren seksueel geladen, de manier van zingen en de dans waren suggestief.

Hier in Nederland was de reactie milder, maar nog steeds afkeurend. In Gouda mocht de film alleen zonder geluidsband gedraaid worden: stel je voor dat de jongelui in de bioscoop gingen dansen! Een reden voor de mildere reactie kan zijn dat we in Europa nog nauwelijks “negers” hadden. De vorm van racisme waarbij een blanke spontaan in een stuip schiet zodra er iemand met een donkere huidskleur op het scherm komt, was hier niet zo diepgeworteld. Wel werd de rock-‘n-roll de eerste jaren het pakkie-an van gekleurde Nederlanders: indorockers als de Blue Diamonds en de Tielman Brothers verdienden hier hun sporen met pionierswerk. Omdat ze in het Engels zongen, zullen we deze bands niet in mijn lijst tegenkomen.
  De afkeuring van de rock-‘n-roll had in hier te lande vooral het karakter van een generatiekloof. De ouders konden de muziek van hun kinderen gewoon niet velen. “Wat een herrie, hoe kun je dat nou mooi vinden?” Een reactie die de ouders zelf vaak genoeg hadden gekregen toen zij tieners waren en zich op de jazz stortten. Maar oud, wijs en zonder wilde haren gaan nieuwe muzieksoorten er nu eenmaal niet zo gemakkelijk meer in.
  Toch hadden de ouders iets aan hun luisterbagage. In de rock-‘n-roll herkenden ze het bluesschema, maar dan veel sneller. Hoe noemde je dat ook alweer? Juist, boogie-woogie. Maar dan wel een heel kinderachtige vorm van boogie-woogie. Hoe zullen we dat eens noemen?

Zo moeten we dit liedje waarschijnlijk horen: als een parodie op de nieuwe tienermuziek door een stel volwassen mensen. Uitgebracht op het ouderwetse 78-toerenformaat bovendien (45 toeren raakte in die tijd in de mode, en was voor de echte rock-‘n-roll zeker de standaard). Met hun gekke kinderstemmetjes halen ze effectief de angel uit die gevaarlijke, seksuele muziek. Voor de huidige babyboomers maakt het allemaal niet meer uit: die hebben er een heerlijk melige jeugdherinnering aan. Vic van de Reijt weet het nog precies: “Zwaar bepakt op weg naar Zoutelande (…) hoorden wij hem voor het eerst. En we vergaten dat we hartstikke misselijk waren.”