Gaudeamus Muziekweek 2015 – Boys will be boys

Net als vorig jaar was er ook vanavond weer een concert met crossovermuziek op de grens van pop en klassieke avant-garde, en net als op de vorige editie kwam het elektrischegitaarkwartet Zwerm (of moeten we “band” zeggen?) de muziek uitvoeren. Na de hardcore-herrieavond donderdag was dat wel even aangenaam. Jammer dat ze Pandora, de kleine popzaal van TivoliVredenburg, met stoelen hadden volgezet. Ik had best willen staan headbangen.
  Zoals de vijf genomineerden allemaal mannen zijn (helaas, maar de jury beoordeelt blind dus je kunt haar nergens van verdenken), zo zijn de vier leden van Zwerm dat ook. Rockmuziek is nog steeds een echt jongensding, een uitstraling waar deze groep naar eigen zeggen maar niet vanaf komt. Vandaar deze concerttitel, een geuzennaam ontleend aan een echte rockklassieker.

Het eerste werk kwam van de Australiër Matthew Shlomowitz en heette The Major Sevenths Medley, een potpourri van nummers uit het oeuvre van een fictieve band. Voorafgaand aan het concert ga je speculeren: een band die zichzelf “de grote septiemen” noemt, zal wel een progrockband zijn, want de meeste rockartiesten weten niet wat grote septiemen zijn. Al snel wordt echter duidelijk hoe letterlijk je de titel moet nemen: de medley bestaat uit een reeks korte soundbites, die niets anders doen dan het grote septiemakkoorden spelen en omspelen. Na een snoeiharde metalachtige episode horen we inderdaad progrock, met “power”-solo’s in distorsion. Af en toe klinkt er uit de luidspreker een gesampled applaus, wat ons aan de ironie van het stuk moet herinneren. De ironie wordt er gaandeweg ook steeds duidelijker op: waar de Medley in het begin gedurfd en gevarieerd was, blijft de band op het laatst hangen in minutenlange herhalingen van steeds hetzeflfde septiemakkoord. Een verwijzing naar bands die, als ze eenmaal een succesformule hebben gevonden, steeds maar in dat sjabloon blijven doorgaan?

Jongens, van de Nederlander Thomas Bensdorp, is speciaal op de reputatie van Zwerm geschreven – je zou haast zeggen: speciaal voor dit concert, maar het programma vermeldt geen wereldpremière. Op video vertellen drie van de vier ensembleleden over hun eerste bandje. Bruno Nelissen speelde in een progrockband, Toon Callier had geen band en Johannes Westendorp probeerde op akoestische gitaar metal te spelen. De eerste en de laatste getuigenis zijn verklankt, deels met muziek op de band, deels met livemuziek. In het progrockgedeelte horen we inderdaad veel lastige loopjes en wisselende maatsoorten, zowel in een snel als in een rustig tempo. Het tweede gedeelte begint met een ietwat saai lesstukje voor akoestische gitaar, waar een elektrische gitaar doorheen pingelt. Daarna wordt de muziek langzaam opgebouwd om heavy metal te suggereren, waarbij het distorsionpedaal echter bijna tot het einde met rust wordt gelaten. Net als het echt wild lijkt te worden, keert het gitaarles-thema weer terug.

De enige kandidaat op het programma was Mátyás Wettl, van wie we in het openingsconcert al My former band hadden gehoord. De jonge Hongaar heeft er broertje dood aan om over zijn eigen muziek te praten, dus moeten we het ook nu met onze eigen associaties doen. Gelukkig is zijn muziek niet ontoegankelijk; van alle stukken die vanavond werden uitgevoerd kwam dit het dichtste in de buurt van een popnummer. Het voornaamste verschil is dat de naam van de componist eronder staat, niet die van de band.
  Wait, zoals het werk heet, volgde een soortgelijke muzikale formule als zijn woensdag uitgevoerde stuk. Een zangeres zingt een sentimentele jazzy lijn met dito tekst, bijna zonder een spoor van ironie, terwijl de begeleiding sterk vervreemdend werkt: de vier gitaren tokkelen onvoorspelbaar en schijnbaar onsamenhangend en zijn microtonaal gestemd, wat een groot contrast vormt met de simpele zanglijn. Desondanks voelt de toegankelijke simpelheid van het stuk provocatief aan. Een provocatie die blijkt te werken, want na afloop kon je verschillende orthodoxe nieuwemuziekdiscipelen horen klagen: “schandalig dat een serieus componist dat doet”!

“Serieus” is niet helemaal het juiste woord voor het afsluitende werk. Als mens vermomd gaat volgens de componist, de Belg Mauro Pawlowski, over een alien die zich als mens verkleedt. “Tijdens de première kwam de vermomde alien zelf ook op het podium om een gedicht voor te lezen maar deze keer kan hij er niet bij zijn, dat is dus extra zielig.” We moeten het er maar mee doen…
  Wat bedoelt de componist echt? Misschien heeft hij het over zichzelf, de kunstenaar, die er als een mens uitziet maar nooit in zijn omgeving past met zijn excentrieke neigingen? Dacht Pawlowski misschien aan Stockhausen, die (zie ook het achtuurconcert van donderdag) in zijn latere jaren beweerde dat hij van Sirius kwam? In elk geval kon ik de omschrijving, “een hard en zielig stuk”, niet in de muziek terughoren. Het was niet hard – de boxen stonden ver open maar ik heb vanavond hardere muziek gehoord – en zeker niet zielig. Eerder hoorde ik vervreemde rock- en bluesclichés, alsof er iemand rock probeerde de spelen die niet uit de rockwereld komt (een alien!). Het einde kwam op mij zelfs erg opgewekt over.

Vier werken, niet al te lang en pretentieus, relatief toegankelijk en toch prikkelend, en echt op het snijvlak van klassiek en rock. Een groot deel van de zaal kon er niet in meegaan: veel te oppervlakkig. Het zal de generatiekloof zijn. Ik durf gerust te spreken van een zeer geslaagd concert!

Gaudeamus Muziekweek 2014 – Electrifying Evening

Er gebeurde veel, erg veel vanavond, en het concert bestond uit drie delen, elk op een andere locatie. Ik heb genoeg materiaal voor minstens twee recensies, maar je moet ergens grenzen stellen.

Electrifying is natuurlijk een reclamekreet, maar ook een verwijzing naar het eerste deel van het concert. Veel componisten stoppen tegenwoordig popinvloed in hun muziek, maar in Pandora (de kleine popzaal), waar ensemble zwerm speelde, kwamen we echt in een grensgebied. Thomas Bensdorp maakte een compositie (Jongens) voor vier elektrische gitaristen die licht ironisch muzikaal commentaar gaven op een geluidsband met muzikale herinneringen (gitaarles, schoolbandjes). Pale Blue Meadows van Alessandro Massobrio was meer filmmuziek, met helaas wat clichématige elektronische klankvelden rondom de gitaar. Het mooiste aan dit stuk was het slaan met paukenstokken op de gitaarsnaren.
  Marina Polejoechina, gisteren nadrukkelijk aanwezig met haar neoneland, had nu een heel ander stuk. Vijf gitaristen stonden in het midden van de zaal. Minutenlang deden ze niets anders dan de hoge e-snaar aanslaan, terwijl feedbackkastjes de klanken vervormden. Naar het eind toe komen er langzaamaan nieuwe tonen bij. Dit provocatief kale stuk – normaal zou ik het saai vinden. Maar in deze ruimte, in deze opstelling met het staande publiek dat eromheen dromt, voel je het enthousiasme, de obsessie bijna van de Russin voor die ene toon die ze zo mooi vindt.
  Minder subtiel was Black Series van Peter Albinger, dat om de andere stukken heen werd gespeeld door een metalband (gitaar, bas, drums) en een basklarinettist. Het stuk baseert zich op het suprematisme, de kunststijl van Malevitsj met zijn Zwart Vierkant. De suggestie wordt gewekt door massieve, oorverdovende klankblokken, die de grafische partituur er als een abstract schilderij doen uitzien. Je kunt wel zeggen dat het herrie was, maar de componist kreeg mij toch maar aan het headbangen!

Voort ging de reis naar Cloud Nine, het intussen vertrouwde Cloud Nine daar helemaal bovenin. Daar nam ensemble Klang het stokje over. Hier regeerde de klassieke muziek weer, al waren popinvloeden niet ver weg. De opener was een ironisch werk van de Vlaamse Maya Verlaak, All Dutch music is Andriessen. De titel, die helaas niet zo ver bezijden de waarheid is, werd ingevuld door Volharding-achtige muziek, afgewisseld door tonale, haast Mozartiaanse fragmenten. De uitvoering was jammer genoeg wat onvast.
  Field heette het volgende werk; de componist was de Ier Benedict Schlepper-Connolly. Een Ier die zijn werk ‘Field’ noemt, daar zal wel een verwijzing naar de pianocomponist uit zijn land in zitten, denk je dan. Het werk draaide echter om landschappen zoals die veranderen en toch hetzelfde blijven. Met zo’n beschrijving verwacht je een rustig stuk en dat kregen we ook. Saai werd het niet (misschien omdat het publiek graag wilde uitrusten van al het elektrische geweld), een beetje kitscherig wel.
  Hadden we eerder al crossovers met de rock en metal, ook Fragile twisted inharmonic van Brendan Faegre haalde daar de mosterd. De compositie was geïnspireerd op geluiden die de band Nine Inch Nails maakt, in het bijzonder de ‘bij’geluiden. Naarmate het vorderde, werd het werk rocky in zijn ritmiek.
  Het laatste stuk dat Klang ons bracht was Myojin van de Hikari Kiyama, de prettig gestoorde Japanner die we donderdag al tegenkwamen. Zijn inspiratie kwam van het moeilijke Japanse bordspel Taikyoku shōgi. Dat moet een erg complex spel zijn, want het stuk was één grote (maar o zo goed georganiseerde) orgie aan loopjes, tremoli en percussie-effecten. En mijn god, wat een volume! Alsof de instrumenten zelf nog niet luid genoeg zijn, werden ze nog versterkt ook. Kiyama is een lawaaifreak; had hij aan de knoppen gezeten dan was het nog veel harder gegaan. Maar het stuk sloeg behoorlijk aan; vooral zijn collega’s liepen over van lof.

De avond was nog niet voorbij. Naast Cloud Nine aan de bar gaven een basklarinettist en een live-elektronicaspeler nog een improvisatie weg. In de klassieke muziek wordt veel te weinig geïmproviseerd, hadden ze zoiets maar elke dag…
  Op de achtergrond voltrok zich intussen de afterparty. Het publiek, dat van de hal naar Pandora, van Pandora naar Cloud Nine en van Cloud Nine naar de bar was gelopen, was een eenheid geworden, deel van het concert. Electrifying, de organisatie had niets te veel gezegd. Niet alle stukken waren even goed en niet alle uitvoeringen waren even nauwkeurig, maar de muziek werd beleefd, en hoe!