Daniël Lohues – Sowieso

Normaal kunnen we er elk jaar staat op maken dat Daniël Lohues ons tegen het einde van de winter met een nieuwe plaat verblijdt. Vorig jaar sloeg hij even over omdat toen het barokproject de voorrang kreeg, maar 28 februari jl. smeet de bard van Erica – een recensent moet ook weleens terugvallen op clichés – plompverloren zijn nieuwste album online. Sowieso heet het werk, opus 14 alweer als je de platen met de Louisiana Blues Club als solowerk meerekent. Overigens zonder tournee: de man is reconvalescent van een ziekte (geen COVID-19).
Lees verder

Daniël Lohues – Vlier

Gelukkig, de wereld vergaat nog niet. Zolang Daniël Lohues jaarlijks een nieuw album met degelijke folkliedjes uitbrengt, kunnen we dat zonder problemen vaststellen. Ook dit jaar was het weer raak, en wel met Vlier. Iets later dan gepland krijgt u hierbij van mij mijn eveneens jaarlijkse Lohues-recensie.
  Aan inspiratie heeft het de zanger-schrijver in elk geval niet ontbroken. Achttien liedjes telt het album maar liefst, goed voor ruim zestig minuten muziek. Vreemd, want hij vertelde in interviews vaak dat hij voorstander was van kort platen, dat veel op zich goede liedjes sneuvelden om maar vooral een overzichtelijk en coherent geheel te krijgen.
  Het gevolg laat zich ook wel voelen. Je kent beslist niet alle liedjes meteen uit je hoofd, en de sfeer aan het begin van de plaat ben je na 18 nummer wel weer vergeten. Het doet meer denken aan een klassieke cd, die niet als discreet “album” bedoeld is maar vooral gebruikt wordt om zoveel mogelijk muziek op te zetten. Dat wil trouwens niet zeggen dat de plaat slecht is. Alle liedjes verdienen hun plekje in Lohues’ oeuvre. Sterker nog: puur afgaand op de losse liedjes is het één van zijn betere albums.

De man uit Erica koos voor alweer zijn elfde soloplaat een poppy country-idioom, met een overwegend akoestisch maar wel vol geluid. Op een paar Allennig-achtige liedjes na (“Ben gieniene neudig”, “De ogen van Maria”) is Vlier daarmee een echte bandplaat geworden. Het geluid is verre van homogeen. “A28”, dat de zalige terugweg naar de oostkant van de IJssel bezingt, is een stevig stuk truck-driving country (zoals we dat in Nederland van Henk Wijngaard kennen), terwijl “Ondergrondse hutte” een hommage lijkt aan de jarenzeventigpop uit zijn jeugd (zou het toeval zijn dat dit nummer een plek uit zijn jeugd beschrijft?).
  Met “A28” is de tekstuele noot al deels gezet. Lohues gaat, net als een vrachtwagenchauffeur die hij onderweg tegenkomt, liever terug naar huis dan naar het “lage” westen toe. Ook “Witte wieben van ’t Saksenland” verheerlijkt de geboortegrond. Maar wacht even voordat je je laat afschrikken. Lohues weet het streekgebonden bijgeloof zo te verpakken dat je er geen aanstoot aan neemt. Hetzelfde geldt voor de pseudowetenschap rond de “Volle maone”, die zogenaamd aan ons trekt omdat wij uit water bestaan. Op papier zou ik me daar dood aan ergeren, in dit liedje niet.
  Lohues komt graag in zijn eigen omgeving, ook al is er van alles mis mee: “Mar ik heur hier”. Het gevoel “Weg van alles” te willen, ook al was het ooit goed en mooi, onderkent hij echter ook. Maar naar “Tokyo” (sic), dat gaat hem te ver. Tenminste, het is niets voor hem. Nee, dan liever “Op de prairie”. In dit liedje komt hij er eindelijk achter waarom het Amerikaanse platteland hem zo trekt: “De grond is hier deurweekt met mien liefdesverdriet.” Nu hij er zo vaak geweest is, krijgen sommige plekken daar ook bijsmaakjes…
  De liefde lijkt onze muzikant trouwens andermaal in de steek te hebben gelaten. Een paar jaar terug vernamen we uit de media dat Lohues een relatie had met Stephanie “Stevie-Ann” Struijk. Lohues en Struijk zijn niet het soort beroemdheden wier privéleven breed in de roddelpers wordt uitgemeten; op basis van de teksten zou je echter aannemen dat het al lang en breed voorbij is. Exen domineren de teksten: zijn ene ex zit met een ander in Tokio (dankzij Facebook word je daar zo leuk van op de hoogte gehouden), een andere duikt midden in de nacht in overpeinzingen op. In “Ben gieniene neudig” blijkt hij zelfs een imaginaire vriendin te hebben genomen! En “Weg van alles”, dat onder meer gaat over een dementerende man met een doodswens, werkt ook niet stemmingsverhogend. Het enige lichtpuntje is “Josephine” (“Wie wet wordt ’t wat misschien”).

Lohues’ inspiratie is oneindig, net als zijn smaak voor goede nummers en zijn lol aan het muziek maken. Eén ding zou ik hem echter willen meegeven. Je maakt nu al zo lang country-achtig singer-songwriterwerk, met teksten over steeds dezelfde thema’s. Misschien moet je komend jaar gewoon een keertje wél naar Tokio, in plaats van steeds weer de VS en Canada. Kom uit je comfortzone en maak je wereld groter. Nee, niet groter, veelzijdiger. De kans dat je het dan gewoon tot je zeventigste volhoudt én publiek en critici aan je kant blijven staan is dan veel groter.

Honderd keer pop in je moerstaal (100)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 100 en slot.

Deze rubriek gaat, zoals ik al eerder liet doorschemeren, terug op een lijst die ik in 2015 al heb samengesteld. Die lijst is in de loop van dit jaar op diverse plaatsen gewijzigd, vooral om liedjes en artiesten die ik over het hoofd gezien had alsnog op te kunnen nemen. Eén heilige koe heb ik echter behouden: ik ging niet verder dan 2015. Was ik verder gegaan, dan had ik nóg meer mooie liedjes en goede acts moeten schrappen. Daarom breekt mijn geschiedenis-in-honderd-liedjes af bij 2015.

De eer om deze rubriek af te sluiten gaat naar Kenny B. Niet-Surinaamse Nederlanders hadden tot 2015 amper nog van deze zanger gehoord. In de zomer van dat jaar werd hij ineens onontkoombaar door zijn hit “Parijs”. Ik dacht bij deze zomerhit aan een jonge zanger, uit Amsterdam of Rotterdam, die met luchtige, modieuze r&b-liedjes de jeugd kwam veroveren.

Niets blijkt minder waar.

Wie is Kenny B dan wel? Kenneth Bron, zoals hij in zijn paspoort heet, is een voor cultuurwetenschappers interessante artiest. Steeds als je denkt dat je zijn hokje gevonden hebt, blijkt hij weer ergens anders thuis te horen. Om te beginnen zijn leeftijd. Je ziet het niet aan hem af, maar Bron is al 56. Hij werd in 1961 in Paramaribo geboren, maar zijn ouders waren marrons en kwamen uit het oerwoud. In Paramaribo kun je als marron flink gediscrimineerd worden, en als je mee wilt komen is het aanpassen geblazen.
  In de jaren tachtig werd hij officier in het leger van Bouterse, maar gelukkig (een zanger die je bewondert kan maar beter een held zijn) liep hij over naar de rebellen. Toen de oorlog op zijn einde liep, nam hij als diplomaat deel aan de vredesonderhandelingen. Voordat hij bekend werd om zijn muziek, had Kenny B zijn stempel op de wereldgeschiedenis al gedrukt. Dat kunnen toch niet veel artiesten zeggen!
  In 1991, juist toen die onderhandelingen op hun einde liepen, emigreerde Bron naar Nederland. Waarom? Je zou denken dat hem in het democratische Suriname een gouden toekomst wachtte. Maar hij jaagde zijn hart na: hij wilde de muzen dienen in plaats van de politiek.
  Een marron die naar Nederland verhuist, dat is iets anders dan een stadse Surinamer die dat doet. Hij was gewend aan discriminatie, aan opmerkingen over zijn accent en zijn huidskleur, in Nederland zou dat zeker niet slechter worden. Dat kan heel goed een reden voor zijn verhuizing zijn geweest. Maar in Nederland had hij natuurlijk ook een grotere markt, en een professionele muziekindustrie die hem kon bijstaan.
  In Nederland was het nog wel even zoeken. Moest hij in het Engels zingen, de internationale poptaal, in het Sranantongo, voor zijn Surinaamse markt, of in het Nederlands, de taal van zijn nieuwe vaderland? Ook de muziekstijl bleef even puzzelen. Kenny’s ‘huisstijl’ is de reggae en de dancehall, maar hij houdt ook van r&b, jazz en soms zelfs van rock. Zo bewondert hij Bløf en zijn zanger Paskal Jakobsen. Wij vinden dat gek: een Surinamer die van dat spierwitte Bløf houdt. Maar eens te meer blijkt maar dat muzikanten niet in hokjes denken, en al helemaal niet in muurtjes. Muzikanten herkennen talent in elke stijl. Hokjesdenken, dat doet alleen het publiek.
  In 2015 stapte Kenny over naar het Nederlands. De rest is geschiedenis. Nadat “Als je gaat” een radiohitje werd, kwam “Parijs” met groot machtsvertoon de hitparade binnen. Alarmschijf, zeven weken op 1, zeven keer platina.

Het is niet het meest diepgravende liedje van Kenny B. De r&b-muziek is goed (niet te jengelig, niet te gelikt, niet te vlak), maar niet heel opzienbarend. De reggaeliedjes die de man meestal maakt, zijn wat mij betreft interessanter.
  Ook de tekst is niet zo bijzonder. Een clichématig liefdesliedje: de ikpersoon spreekt in Parijs (de stad van de liefde) een meisje aan, dat Nederlandse blijkt te zijn. Natuurlijk loopt het allemaal goed af en hebben ze een o zo romantisch weekend voor een o zo romantisch decor. Maar het gaat hier om wat hij tegen het meisje zegt:

     Praat Nederlands met me,
     even Nederlands met me.
     Mijn gevoel zegt mij
     dat wij vanavond samen kijken
     naar de Champs-Élysées
     en naar de Notre-Dame en naar de Seine
     en daarna samen op la tour Eiffel.

“Praat Nederlands met me”, dat is een behoorlijk goed getroffen regel. Tussen het ook al zo goed gekozen Frans (eenvoudige zinnetjes en namen van topattracties die elke Nederlander verstaat), valt die regel op. Het is een motto dat blijft hangen, het idee van het liedje eenvoudig vangt en voor de beslissende wending zorgt. De officiële titel van het liedje is “Parijs”, maar waarschijnlijk is deze ene regel bekender.
  “Praat Nederlands met me” doet het ook zo goed omdat het voor herkenning zorgt. Je bent alleen in het buitenland, ontheemd door de vreemde omgeving en de vreemde taal, en ineens ontmoet je iemand die jouw taal spreekt. Een vrij kleine taal, die ter plekke niemand verstaat: dat maakt de band alleen maar sterker.
  Taal als element om te verbinden, maar ook om je speciale eigen identiteit te creëren. Dat kan met het Nederlands, maar dat kan nog veel beter met echt kleine talen of dialecten. Het is dan ook niet voor niets dat het in de zomer van 2015 parodieën regende in diverse dialecten, streektalen en migrantentalen die Nederland rijk is.

Het begon waarschijnlijk met deze:

Erg romantisch is het allemaal niet, maar grappig wel. En: goed gezongen, goed gespeeld, goed geproduceerd. Niet de eerste de beste YouTube-malloot.
  De Havenstad kon deze provocatie natuurlijk niet onbeantwoord laten:

Als Amsterdam én Rotterdam de aandacht opeisen, hoor je Den Haag al schreeuwen dat zij er ook nog zijn. De Haagse Kenny is niet erg subtiel: “ik voelde dat ze nat was.” De conversatie verloopt ook niet optimaal: zijn verovering komt uit Frankrijk.

Amsterdams, Rotterdams en Haags zijn weinig afwijkende dialecten. Mensen die daarin zingen, doen dat vooral voor de gein. Heel anders ligt dat bij streektalen buiten de Randstad. Die dragen mensen vaak heel dicht op het hart. Vaste volgers van mijn blog heb ik het vaak genoeg onder de neus gewreven: mensen drukken in streektaalmuziek hun regionale trots en hun diepste gevoelens uit.
  Ene Michael oet Grunnen houdt het kort. Hij versiert een meisje van Vindicat. Veel zegt hij niet, maar zijn “proat toch Grunnens met mie” lijkt uit het hart gegrepen.

Nathan Green uit Assen zorgde voor een al even korte Drentse versie. Maar let op in het refrein. Horen we daar niet de mondharmonica van “Op fietse”?

Uit een heel andere hoek van het land kwam een versie uit vrouwelijk perspectief. Joëlle Panis uit Maastricht ziet allemaal snelle zakenmannen in pak lopen. Vast Hollanders. Ze spreekt de man van haar keuze dan ook in het Nederlands aan. Maar dan zegt hij terug: “Iech bin ‘nen echte Sjeng”. Ze kunnen samen Mestreechs praote, en Joëlle krijgt “sjevraoje” (rillingen) van geluk.

Een zeer beknopte versie in het Tilburgs, de taal van Kenny’s woonplaats, wilde de meester wel even zelf doen:

Maar het kan nog ingewikkelder. Fo is Nederlandse Marokkaan. Hij wordt in beide vaderlanden raar aangekeken. In Nederland wil zijn vader per se Nederlands met hem praten, wat die ouwe eigenlijk niet kan. In Marokko treft hij een Marokkaans-Nederlandse vrouw, met wie hij lekker Marokkaans Arabisch kan praten en daarna samen terug naar Nederland.

Wel Arabisch, geen Sranantongo? Dat kon natuurlijk niet bij een artiest die al jaren zo populair onder Surinamers is. Safa Liron vulde dat gat op.

Dan rijst toch nog de vraag: waarom doet Kenny B zelf geen Surinaamse versie? Hij is toch Surinamer, en had toch al jaren muziek in het Sranantongo gemaakt? Ja. Maar daar komt het weer: Kenneth Bron is marron, en het Sranantongo is niet zijn moedertaal. Dat is het Aucaans, een kleine taal uit het oerwoud waar de meeste Surinamers niets van verstaan. Het Sranantongo en het Nederlands moeten ongeveer even vreemd voor hem zijn.

Kenny heeft voor het Nederlands gekozen. En niet alleen uit commerciële overwegingen. In zijn “praat Nederlands met me” klinkt, behalve de romantiek en de herkenning, ook een loyaliteitsverklaring aan de Nederlandse taal door. Op een moment dat het totaal niet liep tussen allochtonen en autochtonen, stak hij zijn hand uit naar zijn tweede vaderland. Met de Nederlandse taal bereikte hij mensen uit alle hoeken van het land en met alle kleuren van de regenboog.
  Een pleidooi om Nederlands met elkaar te praten, dat weerklinkt in alle talen die dit land rijk is. Er is geen mooiere manier om deze rubriek over Nederlandstalige popmuziek af te sluiten.

Epiloog
Hier eindigt na vijftig weken mijn overzicht van zeventig jaar popmuziek in het Nederlands. De Nederlandse taal kwam de rock ’n roll schoorvoetend binnen met een parodie, de Trappelzakboogie. Peter Koelewijn probeerde haar over de streep te trekken, maar onze taal bleef aarzelend bij de deur staan, zelfs toen Boudewijn de Groot ermee begon te toveren. We hebben gezien hoe een paar dappere eenlingen de kar in de jaren zeventig gingen trekken. De eenlingen werden underground, de underground werd alternatief en begin jaren tachtig werd Nederlandstalige pop een weergaloze rage. Nadat de rage instortte, was de beurt weer aan avontuurlijke muziek. We hebben gehoord hoe Nederlandstalige (pop)rock in de jaren negentig weer opbloeide, en hoe ook Vlaanderen zich steeds meer ging melden. De rock werd daarna minder belangrijk, maar de Nederhop werd een meer dan waardige opvolger. Rappers uit alle bevolkingsgroepen maakten het met al even diverse muziek. In Vlaanderen viert de dialectmuziek hoogtij. De laatste jaren is er ook eindelijk proportionele aandacht voor muziek van vrouwen, die zich steeds meer als singer-songwriter melden.

Ik dank alle lezers van mijn blog. Jullie waren met weinig, maar vaak wel erg trouw. Ik dank ook alle artiesten die aardig hebben gereageerd op mijn stukjes, die soms met retweets hebben gezorgd voor een nieuwe lezersschare. En natuurlijk bedank ik alle popartiesten die sinds de jaren vijftig in het Nederlands hebben gezongen of gerapt. Jullie hebben het fabeltje dat onze taal zo ongeschikt is voor de popmuziek keer op keer gelogenstraft. Ga vooral door met muziek maken!

Wie nog eens alle afleveringen overzichtelijk bij elkaar wil hebben, verwijs ik graag naar deze lijst. Daar staan alle honderd nummers bij elkaar, met handige links naar de stukjes.
  Maar blijf nog even hangen. Honderd – ik heb het vaker gezegd – bleek dit jaar een verdomd klein getal. Er zijn nog zoveel goede en succesvolle artiesten die mijn rubriek niet gehaald hebben. Die verdienen het niet om helemaal onbelicht te blijven. Tussen nu en het einde van het jaar zorg ik nog voor een toegift. Acts die nog niet behandeld zijn, zullen in diverse themastukjes nog kort de revue passeren.

Honderd keer pop in je moerstaal (99)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 99.

Het liedje van vandaag had er bijna niet gestaan. Het is namelijk een persoonlijke favoriet van me, en in de loop van dit jaar heb ik meer dan eens een minder bekende favoriet moeten afvoeren omdat een ander liedje bij nader inzien toch voor ging. De reden was vaak dat er te weinig vrouwen in mijn rubriek voorkwamen, of dat bepaalde bevolkingsgroepen en/of muzieksoorten wel wat meer aandacht verdienden.
  Onze act van vandaag is Swinder, een blanke poprockband en daarmee deel van een muziektraditie die al uitgebreid aan de orde is gekomen. In plaats van hen had best een liedje van Aafke Romeijn kunnen staan, die de geslachtsverhouding wat meer de goede kant op had kunnen trekken en die – eerlijk is eerlijk – ook hogere ogen gooit bij publiek en critici.
  Uiteindelijk gaf één argument de doorslag. Er zitten nog wel meer scheve verhoudingen in onze popmedia. Niet alleen komen er meer mannen dan vrouwen in voor, we leunen ook vrij zwaar op de Randstad. Swinder is een Groningse band; ik geloof niet dat er dit jaar al een act uit Groningen in mijn rubriek is behandeld (of je moest de Jazzpolitie meerekenen). Terwijl een kwart van het land op Groningen-stad gericht is en er, mede dankzij de universiteit, zoveel te beleven valt. Swinder kan ik jullie dus met een meer dan gerust hart aanbevelen.

Swinder – Gronings voor ‘zwerver’ – is een band uit de stal van indielabel Excelsior. Ik geloof dat ik ze via de Luisterpaal van 3voor12 heb leren kennen. De band is opgericht door Bas Schröder, een hipster met baard uit Bedum. In zijn jeugd had hij totaal niets met de dorpsspraak; pas rond zijn dertigste, na jarenlang rondhangen in de (dialectarme) grote stad, zag hij de waarde ervan in. Zo werd hij de spil van een nieuwe band, waarin hij zelf de zanger van zijn eigen, zeer persoonlijke, Groningstalige teksten zou zijn.
  In 2015 kwam het debuutalbum uit. Daarvan nemen we nu één liedje dat mij bijzonder aanstaat: “Smokken binnen vergees” (“kussen zijn gratis”). In dit lied wordt Swinder versterkt door Bert Hadders.

Over het verhaal kunnen we vrij kort zijn. De ikpersoon is student of leeft als student en heeft geen cent te makken. Hij leeft op macaroni en oud brood

     En zulfs bie voedselbaanke
     krieg ik nog gain krediet
     en al veur mien stamkroug opengaait
     is ’t veur mie al hoogste tied.

Maar dat kan hem niets schelen, want “smokken binnen vergees”, en ligt hij warm in haar armen dan is het allemaal goed. De liefde voor een meisje, een nieuw meisje en bovendien ook nog stuk jonger, domineert het album. De bandwebsite zwijgt erover, maar gezien de details ga je denken dat het autobiografisch is.
  Als je dat als dertiger doet, begeef je je wel op glad ijs. Gemakkelijk in het gehoor liggende muziek met naïeve liefdesteksten, dat kun je na je vijfentwintigste eigenlijk niet meer maken. Tenzij je heel overtuigend brengt – tja, dat je je eigenlijk nog twintig voelt. En dat geloven we wel. Een band die pas debuteert als de leadzanger rond de dertig is – dat zal wel een band van laatbloeiers zijn.
  Het gaat bij Swinder ook niet alleen om de tekst en muziek op zich. Het gaat er vooral om hoe ze hun Gronings als zangtaal gebruiken. Daar scoren ze een dikke tien voor. Ze buiten de bijzondere klanken van het Gronings ten volle uit om ze in de muziek tot hun recht te laten komen. Soms is het net Engels, soms weer net Nederlands, soms weer totaal uitheems. De knauwerige, maar ook lange klanken passen goed bij de rockmuziek.
  De manier waarop Swinder de streektaal gebruikt doet denken aan Skik. Ook de muziek op zich verraadt dat deze Groningers veel naar hun zuiderburen hebben geluisterd. Maar heel gemakkelijk was het nu ook weer niet: het Gronings verschilt nog behoorlijk veel van het Zuidoost-Drents waar Skik in zingt. Het staat ook een stuk verder van het Standaardnederlands af, waardoor je niet veel steun hebt aan de Nederpop-traditie.

Er is trouwens nog wel iets dat de aandacht trekt. Schröder had ten tijde van de opnames nog maar net Gronings geleerd. Zijn dictie is overtuigend: die verraadt niet of nauwelijks dat de spreker met alleen het Hollands is opgegroeid. Maar de grammatica, daar wringt hem de schoen. Veel typische dingen van de Groningse taal verwaarloost hij.
  In het citaat hierboven staat de regel “en al veur mien stamkroug opengaait”. Zo staat het ook in het cd-boekje. Maar op de plaat zingt hij: “al veur mien stamkroug opengoat.” Ja, nou en, denkt u nu misschien. Het wijkt allebei af van het Nederlands. Jawel, maar toch is de vorm “opengoat” geen goed Gronings. In het Gronings wordt het werkwoord goan namelijk zo vervoegd: ik goa, doe gaaist, hij gaait. Mensen die niet zo vaak Gronings spreken, kennen die regel niet en zeggen dan ik goa, doe goast, hij goat.
  Het lijkt erop dat Schröder dat net iets te laat heeft onderkend: op tijd om het goed in het cd-boekje te zetten, maar te laat om het nog goed in te zingen. Trouwens: soms rijmt het niet meer in goed Gronings. “Nou heb ik spiet / dat ik die allennig achterliet”, heet het in een ander liedje. Eigenlijk moet het achterluit zijn. De zanger had er waarschijnlijk een flink probleem bij toen hij daarachter kwam…

Poprock, blije liefdesteksten, hoorbare invloed van Skik, geen perfecte beheersing van de taal – Swinder komt ermee weg door het enthousiasme en de grote muzikaliteit van het geheel. Vermoedelijk komt volgend jaar de opvolger uit. Dat wordt een heel lastige tweede. Critici gaan nu volwassen teksten en een origineler geluid eisen. Gelukkig is er jaren serieus aan deze plaat gewerkt. Ik verwacht er veel van.
  In 2018 wordt Bas Schröder 35. Veel bands zijn op dat moment al uit elkaar, Swinder begint eigenlijk pas. Dat geeft hoop. Misschien moet ik volgend jaar ook eens werk gaan maken van mijn muziekcarrière…

Honderd keer pop in je moerstaal (98)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 98.

In aflevering 93, bij Slongs Dievanongs, kon u al lezen voor de Vlaamse hiphop, die dit decennium tot grote bloei is gekomen. Anders dan in Nederland zijn het in Vlaanderen, zo schreef ik toen al, vooral autochtone artiesten die in hun eigen dialect rappen. Vandaag behandelen we nog een exponent van deze “Belhop”, en opnieuw is het iemand uit Antwerpen.
  Tourist LeMC, volgens de burgerlijke stand Johannes Faes, debuteerde in 2010. Niet voor het eerst moest ik deze informatie van Wikipedia halen. Ik kende de man in 2010 namelijk nog niet, en zijn debuutalbum maakte geen grote impact. In 2012 stootte hij door naar de finale van HUMO’s Rock Rally (zie ook afleveringen 20 en 48); datzelfde jaar werd zijn single “Liefde Liefde” door Studio Brussel opgepikt. De Rock Rally en StuBru – vaak is dat genoeg om kamerbreed door te breken. Nu niet.
  Zoals voor meer Vlaamse rappers moest het laatste zetje van het Nederlandse label TopNotch komen. Het begon al beter te lopen toen deze maatschappij zijn album Antwerps testament heruitgaf. Maar de echte doorbraak kwam in 2015. En route werd platina en is op het moment van schrijven (december 2017) nog niet weg uit de Vlaamse Ultratop 200 van albums! Ook in Nederland had hij bescheiden succes – alleen pop- en hiphopliefhebbers kennen hem, maar er zijn hier te lande best veel hiphopliefhebbers.
  Waar zingt een toerist-in-eigen-stad dan precies over? Over zichzelf (“En route”), over de onzekere toekomst (“Horizon”), over het vak (“Troubadours”) maar toch vooral over “Koning Liefde”.

De tijd dat hiphop alleen maar hiphop was als er een funk- of soulbegeleiding onder zat, ligt ver achter ons. Hiphop is bijna hetzelfde als muziek waarin niet alles gezongen wordt. Zo is in dit nummer een hoofdrol voor de akoestische gitaar weggelegd; “Koning Liefde” is in wezen een folkliedje waarin gerapt wordt.
  De clip is al even ingetogen als de muziek. We zien Tourist LeMC in een effen zwart T-shirt zijn rap doen, terwijl op de achtergrond de gitarist in even simpele kleding staat te spelen. Later komen er nog een basgitarist en een slagwerker met een heel ingetogen partij om de hoek kijken.
  De clip met vier ambachtelijke muzikanten is wel een beetje bedrieglijk. We horen ook strijkers, maar die krijgen we niet te zien. Ze zullen ook wel uit een keyboard komen, maar wie bedient dat, als ze hier echt live staan op te treden? En als hij vanaf 1:58 drie keer hetzelfde zegt (“ongderandelde nie”), wie sampelt hem dan? Kortom: de productie is net iets geraffineerder en uitgebreider dan het filmpje suggereert.

Dat neemt niet weg dat tekst, muziek en beeld ingetogen zijn. Daar is een reden voor: TouristMC heeft helemaal geen recht op grootspraak. Hij heeft lelijke dingen in de liefde gedaan: zijn liefje bedrogen of iets in die trant:

     Want iek em gekwetst, beloage, vals bespeeld
     Iek moest nog veel liere over vrouwen en respect.
     Iek kon ’t steiken op maan omgeivieng, allemol piranha’s
     Mor oitaaindelek em iek gedoan wa’k gedoan em… paljas.

Liefde is niet alleen romantisch en erotisch. Het strekt zich verder uit. En ook zijn vrienden heeft hij niet altijd goed uitgezocht of netjes behandeld:

     Vriengde koamen en goan
     En we ontgroeide oek de levenstaal da’s normoal
     Iek gieng zowel oem met de zotste as de beste legionaire,
     Jeugd van de stad.

Dat je vrienden uit het oog verliest, of dat je af en toe breekt met een vrouw, dat is tot daaraan toe. Maar dat je kiest voor iets anders dan de liefde (lust, persoonlijk gewin, …) is onvergefelijk.

     Iek em ziette marchandeire,
     opportuniest…
     Mor me de liefde
     Ongderhandelde nie.

Hier spreekt duidelijk een volwassen dertiger die spijt heeft van zijn daden als twintiger. Zo komt hij verbazend dichtbij Typhoon en zijn nummer “Liefste” (aflevering 95). Allebei hebben ze spijt van hun gedrag en proberen ze één vrouw terug te krijgen.

Ook de overeenkomst met Slongs Dievanongs is treffend: allebei braken ze pas rond hun dertigste door. Er was een tijd dat je met die leeftijd in de popmuziek afgeschreven was. Als je niet de King, Macco of Jagger was, werd je rond de dertig jeugdsentiment in het schnabbelcircuit. Over rappers zullen we het al helemaal niet hebben: dat waren altijd opgewonden pubers met een overdosis ongerichte woede. Eens te meer blijkt maar weer hoezeer rap anno 2017 een mainstreamgenre is geworden…

Honderd keer pop in je moerstaal (96)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 96.

Na Flip Kowlier (aflevering 69) en Hannelore Bedert (79) behandelen we vandaag voor de derde en laatste keer een West-Vlaamse act. En alweer komt deze act uit de buurt van Kortrijk. Het Zesde Metaal, sinds een paar jaar de populairste act van de provincie, heeft zijn wortels in Wevelgem. Maar al hadden we zes West-Vlaamse in deze rubriek gestopt, dan waren ze nog allemaal of bijna allemaal hier vandaan gekomen. Misschien is het omdat aartsvader Willem Vermandere daar ook vandaan komt, of omdat er daar iets raars in het drinkwater zit (ik weet het, die grap heb ik bij Hannelore Bedert ook al gemaakt), maar de rest van de provincie komt er nauwelijks aan te pas. In Brugge en Ieper blijft het opvallend stil, uit Oostende ken ik alleen volkszangeres Lucy Loes.

Wannes Capelle, de grote man in Het Zesde Metaal, richt de band in 2005 op. Hij speelt, binnen en buiten zijn band, met talloze gevestigde musici mee en trekt ook op met Roosbeef (aflevering 84). Net als deze band brengt Het Zesde Metaal in 2008 zijn debuutalbum uit, Akattemets. Die laatste informatie moest ik van Wikipedia halen, want ik ken niets van die plaat en ik heb haar destijds ook gemist.
  De drie albums die volgden waren moeilijker te missen. Ploegsteert uit 2012, over de jonggestorven wielrenner Frank Vandenbroucke, raakte de Vlaming in zijn wielerhart. Vorig jaar kwam Calais uit, een geëngageerde plaat rondom de vluchtelingencrisis. Opnieuw een voltreffer, en ook Nederland werd ondanks de taalbarrière bereikt.
  Vandaag behandelen we een liedje van hun derde album, Nie voe kinders uit 2014. Het liedje heet “Dag zonder schoenen”.

Anders dan zijn voorganger en zijn opvolger is Nie voe kinders intern gericht: het album gaat niet over de wereld maar over de eigen zielenroerselen. Het leven is niet voor kinderen, snap je. Problemen met opgroeien, vriendschappen, relaties, werk… met de maatschappij in feite.
  In dit liedje heeft de ikpersoon even helemaal genoeg van de maatschappij. Niet dat hij gedesillusioneerd is, hij heeft gewoon geen zin. Niet om te werken, niet om naar buiten te gaan, niet om met iemand te praten.

     Dagske zonder telefoon, dagske zonder of te beln.
     Ik ben niet echt ongezond, moar ‘k ee ’t fut nie voe mie ziek te meln.
     Zoe dat teln?

De maatschappij eist van je dat je iets met je dag doet. Niet alleen om iets aan de wereld bij te dragen, maar ook, nog fundamenteler, om je tijd niet zomaar te laten wegtikken. De zanger wil ontsnappen aan allebei:

     Loat mie moar doen, ‘k bluve binn.
     Nen dag zonder skoenn, nen dag zonder zin.
     Loat mie moar doen, loat mie moar zin.

Wat doet hij dan wel? Hij kijkt naar buiten. Zijn buren zijn blijkbaar gepensioneerd, die kunnen joggen en in de tuin werken. Zij hoeven niet meer te werken. Hij moet eigenlijk nog beginnen met werken. Daar proeven we toch een beetje schuldgevoel…

     De gebuur es al an ’t lopen, zien vrouwe doet d’n of.
     Ziender moeten nie meer goan werken, ziender zien d’r al vanof.
     Moar ik ier, ‘k ben nog nie begunnen.

En zoals dat op zo’n dag gaat: aan het einde ben je niet in bed te branden. De ikpersoon zal wel zitten lezen, tv kijken of internetten:

     ‘k Ben te leeg voe te goan sloapen, ‘k moet er eindlek ne keer in.
     Vint, wat zit ik ier te zitten, ach wat zoe dat toch kunn zien me mie?

Zo traag en escapistisch als de tekst is ook de muziek. Drieënhalve minuut lang ben je even helemaal van de wereld door de prachtige bezwerende muziek. Vooral het refrein pakt me steeds weer bij de kladden. De muziek geeft je precies dat behaaglijke gevoel: laat mij maar even niets doen, en stoor me vooral niet in mijn eigen luchtbel.
  Er is één verschil. Na een dag onnodig thuis zitten zullen de meeste mensen zich schuldig voelen. Zonde van je tijd. Muziek luisteren, en zeker mooie muziek, dat vindt haast niemand zonde van zijn tijd. Muziek is geoorloofd escapisme, een middel om je van de harde of banale werkelijkheid af te sluiten met de verrijking van de geest als excuus. In één woord: kunst.

Honderd keer pop in je moerstaal (94)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 94.

Afgelopen maandag hadden we met Slongs Dievanongs een Griekse die in het Antwerps rapt. Vandaag wordt het nog gekker: een Spaanse zingt een liedje in het (Belgisch) Limburgs.
  Waarom is dat zo gek? Wel, in de eerste plaats omdat het Limburgs een stuk minder gesproken wordt. Een onderzoek uit 2001, uitgevoerd in Bilzen, liegt er niet om: slechts 42% van de respondenten sprak Bilzers. Bij jongeren van 16 t/m 24 jaar was dat maar 11%, bij de vrouwen onder die jongeren zelfs niemand. Onze zangeres van vandaag is een vrouw, die in 2001 net 25 was. Bovendien heeft ze niet de Belgische nationaliteit, wat alle respondenten wel hadden.
  Overal in Vlaanderen gaat het dialect achteruit, en hoewel de provincie West-Vlaanderen het beter doet kun je voor grote delen van de deelstaat op gelijksoortige cijfers rekenen. Maar het Limburgs is, veel meer dan het Antwerps, een streektaal met haar eigen grammatica, een toonaccent en onverwachte klanken. Je pikt het lang niet zo gemakkelijk als tweede taal op, je moet het echt leren. Dat blijkt ook wel uit de muziekproductie: de hausse aan Vlaamse dialectpop lijkt aan Limburg grotendeels voorbij te gaan.

De Spaanse vrouw over wie ik het heb is Belle Pérez. Voor Vlaamse lezers behoeft ze geen introductie, en ook Nederlanders zullen haar naam wel kennen. We associëren haar met opzwepende, maar niet zeer diepgravende salsamuziek. Zomerhits, eigenlijk. Heel bekend werd “Que viva la vida” uit de film Madagaskar. Ook “El mundo bailando” deed het goed. Door haar achtergrond, uiterlijk en moedertaal werd Pérez vrij gemakkelijk als exotische attractie in de markt gezet.
  Zo eenzijdig wil je natuurlijk niet bekend staan, ook al word je er rijk en beroemd mee. Haar muzikale belangstelling reikt verder, en bovendien is ze niet in Spanje maar in Neerpelt geboren. Maar hoe druk je je verbondenheid met de Limburgs-Kempische grond uit als iedereen je kent als latinzangeres?
  Pérez besloot een liedje van Noordkaap te coveren, en dat te (laten) vertalen naar de dorpsspraak. Noordkaap? Een Nederlandstalige band rond mede-Neerpelter Stijn Meuris, de grote concurrent van Gorki (aflevering 48). Noordkaap greep net naast een eigen plekje, maar hun “Ik hou van u” komt nu dankzij Belle Pérez alsnog in mijn rubriek terecht:

Dit liedje toont de chansonkant van Stijn Meuris. Een 6/8-maat, een accordeon, het staat allemaal vrij ver van de popwereld. Laat u niet bedriegen: Noordkaap was wel degelijk een popgroep. Vergelijk dit nummer maar met de chanson-uitstapjes van De Dijk (aflevering 80).
  Nu Belle Pérez, met “Ich haaw van och”:

Misschien is het omdat zij het zingt, maar het valt mij nu op dat “Ik hou van u” eigenlijk een zomerhit is. Het is niet zomaar een liefdesliedje, de ikpersoon bezingt specifiek zomerse gevoelens. Als het weer meezit, houdt hij van u – en u, en u. Of dat voor Belle Pérez, bekend om haar zomerhits, een rol heeft gespeeld, is nog maar de vraag. Dit is een van de bekendere Noordkaap-nummers, iedere Vlaming zingt het probleemloos mee. Een logische eerste keus dus voor iemand die Noordkaap covert.
  Het chansonritme uit het origineel is losgelaten. Dat is beslist wel een persoonlijke keus van Belle Pérez (en anders wel voor haar). Ze is latinzangeres, en het Franse chanson staat haar minder goed. Haar versie is nog geen opzwepende salsa, maar wel bossa nova.
  Deze Braziliaanse stijl met jazzinvloed op een sambaritme veroverde in het midden van de vorige eeuw de VS en West-Europa. Wij kennen haar vooral als een suggestieve maar rustige stijl, geschikt als achtergrondmuziek voor nachtclubs en casino’s. Belle eist hier veel meer van onze aandacht op, maar de tedere boodschap gaat goed samen met deze rustige muziek. Veel beter dan met opzwepende koperblazers.
  Dat Belle Pérez goed, ja zelf accentloos Nederlands spreekt, is te begrijpen omdat ze altijd in Vlaanderen gewoond heeft. Maar zelfs haar Limburgs lijkt accentloos, al ben ik geen Peltenaar en zou ik niet kunnen zeggen of het écht niet van echt te onderscheiden is. Dat roept interessante vragen op. Zou Pérez, ondanks haar leeftijd, geslacht en achtergrond, het dialect zelf weleens spreken? En hoe vaak?

Aan alles kun je merken dat dit een eenmalige breuk met haar gewone werk is. Niet alleen taal en muziekstijl verschillen, ook de presentatie is heel anders. Geen dansante clip op een zonnige locatie, maar een studio-opname in zwart-wit, waarin Belle vrij onflatteus haar hand op de koptelefoon houdt. Niet dansen maar luisteren, is het devies voor één keer. En wie luistert, hoort een mooie vrouw “ik hou van je” zingen. Dat willen we allemaal wel, toch? Aan het slot heeft ze zelfs een kusje voor ons over…

Honderd keer pop in je moerstaal (93)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 93.

Hoewel mijn rubriek al zijn einde nadert, biedt het stukje van vandaag toch diverse primeurs. We behandelen voor het eerst een hiphopnummer uit Vlaanderen, we krijgen voor het eerst een vrouwelijke rapper en we krijgen voor het eerst iemand met een Griekse achtergrond. Voor die primeurs zorgt Charissa Parassiadis, alias Slongs Dievanongs.

Het heeft lang geduurd voordat hiphop in Vlaanderen echt groot werd. Weliswaar hadden we eind jaren negentig al het West-Vlaamse Hof van Commerce dat, met Flip Kowlier in de gelederen (aflevering 69), voor artistiek en commercieel succesvolle rap zorgde. Maar het zou tot ongeveer 2010 duren voordat de bom barstte. De impuls kwam deels uit Nederland: de Jeugd van Tegenwoordig (aflevering 81) scheert ook in Vlaanderen hoge toppen en werd gretig nagevolgd. Ook staan veel Vlaamse rappers bij het Nederlandse hiphoplabel TopNotch onder contract.
  Eén belangrijk verschil: waar Nederlandse rappers alle kleuren van de regenboog hebben en straattaal gebruiken, is de Vlaamse hiphop grotendeels autochtoon en wordt er alom gerapt in het dialect. Dat de jongeren dat steeds minder spreken is blijkbaar geen probleem, net zo min als het risico dat hun markt tot de eigen regio beperkt blijft.

Als vrouw is Slongs Dievanongs een vreemde eend in de hiphopbijt, als Griekse misschien nog wel meer. Wie verwacht er nou van een immigrantendochter dat ze in het Antwerps gaat rappen? Anderzijds: haar vader leerde als arbeidsmigrant waarschijnlijk eerder Antwerps dan Standaardnederlands. In het bootwerkersmilieu van de jaren zeventig was dat ongetwijfeld de voertaal.
  Het duurde nog een tijdje voordat Charissa doorbrak. Ze was al voorbij de dertig toen ze in de rapformatie Halve Neuro de aandacht trok. Daarna ging het hard. “Onze slons” maakte een paar hits en werd BV (Bekende Vlaming) door diverse tv-optredens. En door haar linkse engagement, waarmee ze de rechtse burgemeester Bart De Wever het vuur aan de schenen legde.
  Haar eerste echte hit bracht ze in 2013 uit. “Lacht nor mij” haalde de 23e positie in de hitparade.

Zoals je van een militant linkse rapster kunt verwachten, horen we een politiek geëngageerde tekst. (Wie het niet allemaal meteen verstaat, heeft hier waarschijnlijk wel steun aan.) Het zijn nog niet de burgemeester of rijke ondernemers die eraan moeten geloven. De tekst gaat over de ongelijkheid in de wereld, waarin niet alle kindjes even zorgeloos kunnen opgroeien als die in Antwerpen.
  Dat is geen erg radicaal engagement. Met dit goede NOVIB-doel zijn de meeste mensen het wel eens. Toch moet je ermee oppassen. Een geëngageerde tekst wordt al gauw vervelend belerend als je je boodschap niet behoorlijk inkleedt.
  Slongs Dievanongs kleedt haar boodschap hier ook in, maar eigenlijk doet ze meer. Haar nummer gaat voor het grootste deel niet over de arme kindjes elders, maar over haar eigen jeugd. Ze haalt er herinneringen aan op: haar zorgeloze vroege jeugd, en dan met twaalf jaar het besef dat het elders niet zo fijn is. Het stelt haar vertrouwen in de mensheid op de proef.

     Mor oep nen schonen dag valle de pelle van aw oge.
     Gedaon mee schone schaain, de kleur van reigenboge.
     Nen deuk in a vertraawe en ’t goeie van de mensaad.
     Ne fotto van e kiendje zongder mama in ’n bloedbad.

Maar krijgen we iets te zien van oorlog of uitgehongerde kindjes? Nee, we zien hetzelfde als in het eerdere couplet. Slongs Dievanongs die rapt met de Schelde op de achtergrond, voor een viaduct met graffiti, fietsend op straat.
  In groen-linkse hoek hoor je nog weleens beweren dat je eigenlijk niet van het leven mag genieten als er elders zoveel ellende is. Hoe kun je je geld aan cola en chocola uitgeven als men het in de Derde Wereld nodig heeft, hoe kun je nou rustig op een terrasje zitten als ver weg je medemensen creperen? Slongs Dievanongs denkt daar gelukkig anders over. We hebben hier het paradijs op aarde, en dat moeten we beseffen. Daaruit groeit de noodzaak om er iets aan te doen. Maar dat betekent niet dat we ons eigen paradijs moeten vernielen. Charissa is niet boos, ze lacht naar ons.

     Lacht nor maai en iek lach truug nor a,
     paradaais oep aarde besefte na.
     ’t Ies nieveranst
[nergens] nie beiter, zedde ga me maa?
     De wereld gon geneizen, alle kiendjes blaa!
     Lacht nor maai en iek lach truug nor a,
     paradaais oep aarde besefte na.
     Allemol tesaomen oep de eerste ra,
     nen betere wereld begient be A!

Op schrift ziet deze boodschap er zoetsappiger uit dan in de clip. Slongs Dievanongs rapt bepaald niet kinderachtig, en ook de muziek die eronder staat is niet in de suikerpot gedoopt. In het begin doet het denken aan hiphop uit de jaren negentig, later wordt de sound aangekleder en eigentijdser.

Als er zoiets bestaat als vrouwelijk rappen, is het moeilijk te zeggen of Slongs Dievanongs daaraan voldoet. Muziek en raps verschillen niet wezenlijk van haar mannelijke tegenhangers. Wel komt ze beter weg met verschillende hiphopclichés – graffiti, crossfietsen – doordat we die bij een vrouw nog maar zelden gezien hebben.
  Nee, het vrouwelijke karakter zit in de figuranten. Er komen veel mensen in de clip voor, vooral meisjes. Sommigen daarvan zijn modellen die Charissa’s jeugd moeten uitbeelden, maar anderen doen alleen mee in de boodschap. Zouden die meisjes de rapsters van de jaren twintig worden?

Honderd keer pop in je moerstaal (88)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 88.

Wie de vrolijke klanken van Pater Moeskroen nog in zijn hoofd heeft, krijgt vandaag een kouwe douche. Het nummer van vandaag is behoorlijk ernstig en echt vrolijk zul je er niet van worden.
  Ons liedje van vandaag komt uit Zeeuws-Vlaanderen, een regio die de meeste Nederlanders waarschijnlijk alleen van de landkaart kennen. Wie moet er nou ooit in Zeeuws-Vlaanderen zijn? Sowieso is Zeeland niet de meest opvallende provincie. Veel mensen gaan erheen op vakantie, dat wel, maar het is geen regio die zich met veel bombarie tegen de Randstad afzet, zoals Friesland met zijn taal, het oosten met zijn boeren, Brabant met zijn gezelligheid of Limburg met zijn buitenlandse aard.
  Dat werkte ook in deze rubriek door. Terwijl Skik, Rowwen Hèze en De Kast met streektaalmuziek hoge toppen scheerden, werd Zeeland bekend met Bløf, een standaardtaal zingende band geënt op De Dijk uit Amsterdam. Het zal de Zeeuwse mentaliteit zijn: ze voelen zich toch te verwant met Holland en de Hollanders om nationalistisch te gaan doen.
  Muziek in het Zeeuws was er wel, vooral op Zuid-Beveland. Het waren vaak zangers van simpele luisterliedjes. Ouderen uit de streek kan ik Engel Reinhoud aanbevelen (zanger van liedjes als “Een bolus bie de koffie”). Iets minder oubollig, maar nog steeds niet erg wereldschokkend, is Peter Dieleman. Jongeren luister(d)en naar Surrender (een boerenrockband die ik liefhebbers van dat genre warm kan aanbevelen) of naar Du Driefstang (een boerenrockband die ik liefhebbers van het genre beslist niet aanbeveel).
  Toen ik op mijn achttiende uit Zeeland (terug) naar de Randstad verhuisde, voelde ik me erg Zeeuws en had ik wél de behoefte me tegen die Randstad af te zetten. Helaas kon ik bij mijn medestudenten niet al te veel pronken met muziek in de streektaal. Uiteindelijk moest ik nog tien jaar wachten op echte kwaliteitspop in het Zeeuws. In 2012 kwam Broeder Dieleman (voor zover bekend geen familie van Peter) met zijn debuutalbum Alles is ijdelheid. Laten we daarvan nu “Duuzend veugels” luisteren.

Ik ben fan van het eerste uur. Het kan zijn (dat lijkt me zelfs erg waarschijnlijk) dat de man al optrad met eigen werk vóór ik hem kende, maar dit filmpje, dat werd uitgebracht om de debuutplaat aan te kondigen, haalde me meteen over. Akkoord, ik kon het niet meteen verstaan (Zeeuws-Vlaams, Land-van-Axels om precies te zijn, is nog heel wat anders dan eiland-Zeeuws) en ik vond het filmpje wat vaag, maar man wat een mooie beklemmende muziek!
  Iets later kwam ook de plaat uit, bij een obscuur label met de achterlijke naam “Beep! Beep! Back up the Truck”. Uiteraard kocht ik hem. Het was, geloof ik, mijn eerste vinylplaat. Niettemin ging de plaat nog maanden langs iedereen heen. Pas toen het iets bekendere Snowstar Records ermee aan de haal ging, werd de plaat breder opgepikt en kwam er bijvoorbeeld een recensie in de OOR. Dan heb je wel je dag hoor, als je als pophipster met een pick-up kan zeggen: “ik had die plaat vorig jaar al!”

Broeder Dieleman zet zijn Zeeuwse teksten op folkmuziek (toch één overeenkomst met Pater Moeskroen!). Die folk is over het algemeen op Amerikaanse leest geschoeid – geen echte country maar wel liedjes met banjo. Dieleman haalde zijn inspiratie onder meer bij Bonnie Prince Billie, met wie hij samenwerkte en vaak vergeleken is. De man heeft echter een open blik; alle eenvoudige melodieën en bezwerende muzieksoorten spreken hem wel aan. Zodoende ging hij ook op zoek in het archief van het Meertens Instituut naar Zeeuwse traditionals; hij is dus een van de weinige Nederlandse folkartiesten die wél iets hoorde in het materiaal van eigen bodem.
  De teksten en muziek van zijn debuutplaat schreef hij nog zelf. Alles is ijdelheid staat in het teken van zijn te vroeg gestorven moeder, wat de beklemmende sfeer verklaart. Jeugdherinneringen wisselen met snapshots op het strenge geloof waarmee hij werd grootgebracht. Broeder Dieleman lijkt niet het godsgeloof, maar wel de moraal van zijn oude religie te hebben behouden: in haar strenge puurheid doet de muziek calvinistisch aan, en de zanger is veel meer een dominee dan een extraverte rockster.
  In “Duuzend veugels” overheersen zo te horen de warme jeugdherinneringen. De tekst is fragmentarisch en ik kan nog altijd niet ieder woord verstaan (er zit geen tekstblad bij de elpee), dus een voorbehoud is op zijn plaats. Dieleman “droomde dat hij wakker werd” en dat zijn armen verminkt waren. Misschien waren het vleugels geworden, en vloog hij nu met de zwerm buiten mee? Hij droomde, dus “nu was alles mogelijk”.
  De eerste regels lijken misschien een beetje angstaanjagend: armen kapot, overal bloed. Maar hij droomt alleen maar, en de wereld erbuiten is juist heel geruststellend:

     De wind is zacht, de deken werm:
     Duzend veugels in ’n zwerm.

De kleine Tonnie (zoals Broeder Dieleman in het dagelijks leven heet) kan dromen wat hij wil, doordat hij zo veilig in zijn warme bed ligt en buiten geruststellend de wind waait. Meer heeft de Broeder eigenlijk niet te zeggen. Tenminste, niet in woorden. Het belangrijkste wat hij over wil brengen is de sfeer, en die wordt grotendeels gedragen door de muziek. Helaas beperkt dat ook de mogelijkheden om er meer van te zeggen…

Daarom zal ik het hierbij maar laten. Broeder Dieleman maakte na Alles is ijdelheid het al even prachtige maar veel vrolijker Gloria. Begin vorig jaar kwam Uut de bron uit, een literair album rond een raadselachtige dichtende kluizenaar uit de streek. En hij deed meer. De ter ziele gegane Middelburgse discotheek The Nighttrain (één keer in mijn leven naartoe geweest) werd mede door zijn werk Poppodium De Spot, hij haalde cult-bluesman Ries de Vuyst (eveneens Zeeuws-Vlaming) uit het undergroundcircuit en hij kreeg Peter Slager, bassist en tekstschrijver van Bløf, zover om het eindelijk eens in het Zeeuws te proberen.
  Eén appeltje heb ik nog wel met hem te schillen. Als vroege fan volgde ik Broeder Dieleman ook al bijna van meet af aan op Twitter. Ik geef toe dat ik soms wat opdringerig was, en misschien waren we het vaak oneens. Maar waarom heeft hij het nodig gevonden om mij op Twitter te blokkeren? Zeg meneer Dieleman, als u meeleest: hebt u misschien op de verkeerde knop gedrukt? Bedenk wel dat zulke acties ook uw eigenbelang schaden. Doordat ik uw tweets niet kon zien, was ik niet op tijd op de hoogte van Uut de bron. Als u mij niet op de hoogte houdt, kan ik nooit uw platen kopen of uw shows bezoeken. Twitter biedt de mogelijkheid om gebruikers te negeren, zonder ze te blokkeren. Zou dat misschien een idee voor u zijn?

Honderd keer pop in je moerstaal (86)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 86.

Als mensen muziek maken in de taal van hun regio, beweren ze vaak dat dat geen bewuste keuze is. De streektaal komt er gewoon ‘natuurlijk’ uit. Ze spreken haar thuis, op het werk, in het café, op straat, dus waarom zouden ze teksten in het Engels of het (Standaard-)Nederlands schrijven?
  Deze redenering ging op voor onder meer Normaal en Flip Kowlier, maar niet voor alle artiesten die in de streektaal zingen. Daniël Lohues en Herman Finkers werden in het Hollands opgevoed; de keuze viel op de taal van hun ouders omdat ze die erg interessant vonden.

Maar zij hoorden de streektaal in ieder geval nog om zich heen spreken. Bepaalde dialecten worden maar zo weinig meer gesproken dat je ze nauwelijks op een natuurlijke manier kunt oppakken. Als je bijvoorbeeld in het Brussels gaat zingen, wordt het dialect een heel bewuste keus. De hoofdstad van België is vrijwel volledig verfranst: hooguit nog 10% van de Brusselaars heeft Nederlands als eerste taal, en maar een fractie van hen spreekt vloeiend Brussels.
  Toch loop je in Brussel overal tegen het inheemse dialect aan: er zijn opschriften in het Brussels, er zijn folkloristische verenigingen met Brusselse namen en inheemse Franstalige Brusselaars laten – misschien niet binnen het gehoor van toeristen – graag een Brussels woordje vallen. Er wordt volkstoneel in bedreven, in geschreven en in gezongen. In een stad waar zoveel nationaliteiten wonen, en die bovendien bekendstaat om de EU (het summum van bureaucratie), heeft men behoefte aan iets typisch Brussels, iets eigeners dan het Frans. Bovendien is het Brussels vrij van associaties met het gehate Vlaams-nationalisme, bijgedachten die het Algemeen Nederlands in Brussel wél aankleven.
  Zingen in het Brussels doet onder meer De Fanfaar. Laten we luisteren naar hun nummer “Armand Pien”:

Wie bij “De Fanfaar” een band met veel koper verwacht, zoals onlangs bij De Kift, is (op zijn Vlaams gezegd) eraan voor de moeite. In de linernotes van Zonder compasse, hun debuutalbum waar ook dit nummer op staat, zeggen ze onomwonden: “De Fanfaar heeft voor deze plaat geen enkel blaasinstrument gebruikt noch aangeraakt!” De nieuwslezeres die dit filmpje inleidt zegt iets soortgelijks. (En passant: ze kondigt ook nog Hannelore Bedert aan, die we in aflevering 79 hebben gehoord.) We hebben inderdaad te maken met een ‘gewone’ rockband, al zijn het doosje en het cd-boekje bezaaid met foto’s van twee wulpse roodharige majorettes.
  Nederlandse lezers kennen deze band vermoedelijk niet. Mochten ze wel al van De Fanfaar gehoord hebben, dan kennen ze haar als begeleidingsband van Urbanus. In die vorm stonden ze namelijk in 2015 op Pinkpop. Persoonlijk heb ik meer op met hun debuut-cd uit 2009. Een jaar eerder hadden ze de Nederpopprijs gewonnen.
  Je zou verwachten dat met zulke erkenning op zak de cd de winkel uit vloog. Helaas. Volgens mij heb ik het enige exemplaar van Zonder compasse ten noorden van Hoogstraten. In België was het debuut vast en zeker succesvoller, maar ook daar ging het pas lopen toen Urbanus de band aan zijn hand meenam.

Wat is Zonder compasse voor een album? Het laat een typische indierockband van de jaren nul horen, gemodelleerd vooral naar Queens of the Stone Age. Dat betekent songs in een stevig rockidioom, soms wat boos en met een ruig randje, maar vaak ook keiharde meezingers. Muzikaal niet heel erg origineel, maar op een debuutplaat mag dat.
  En alles in het Brussels dus. Dat maakt het voor ons misschien wat moeilijker te verstaan. Maar met een beetje kennis is er wel chocola van te maken. Het belangrijkste is dat de Nederlandse ‘aa’ in het Brussels als een ‘oe’ klinkt. De andere verschillen zijn minder extreem: onze ‘ie’ is in het Brussels een ‘ee’, de ‘oe’ is een ‘oo’, de ‘ei/ij’ is een ‘aa(i)’, met onze ‘oo’ correspondeert een Brusselse ‘ou’ of ‘uu’, met onze ‘ee’ een Brusselse ‘ei’ of ‘ie’. Als je die puzzel oplost, blijkt er een vrij algemeen Vlaams uit te komen, maar dan met een brouwende r en nog meer Franse woorden. Enfin, je weet hoe het werkt. Probeer nu maar mee te zingen:

     En al wa da’k zeg, en al wa da’k doon,
     Niks as ziever komt d’r oit maaine smool.
     En ’t es
la honte as ge met maai luupt ouver stroet.

Een gebrek aan zelfvertrouwen, daar gaat het liedje over. De ikpersoon van het lied – blijkbaar ook een muzikant – heeft een partner die zich blijkbaar voor hem schaamt, althans zo stelt hij zich dat voor. Ze wil niet met hem op straat gezien worden, en ze kan zijn muziek niet langer dan vijf minuten aanhoren.
  De ikpersoon zou willen dat hij het charisma had van Armand Pien, de Vlaamse Jan Pelleboer (een weerman uit vroeger tijden, dus). En daarvoor zou hij graag meer tatoeages laten zetten, want “de kleur van zijn lichaam lijkt nergens op.”
  Met zo’n refrein laten de gebroeders Camerlynck (twee derde van de band) zien dat het Brussels zich niet alleen voor moderne muziekgenres leent, maar dat je er ook dingen mee kunt zeggen die voor de oorlog niet gezegd werden. ‘Cool’ bestond niet in de Marollen van 1925, en tatoeages waren bij eerdere generaties voorbehouden aan Antwerpse zeelieden en ander ruw volk.

Keiharde meezingers maken in een taal die je opa al ouderwets vond, hoe cool ben je dan. Dan hoef je je echt niet aan Armand Pien te spiegelen, of je lijf onder te laten tatoeëren. Alleen: hier komt het niet echt tot zijn recht. Ze spelen het in de marge van de Vlaamse verkiezingen, in een bijna lege studio. Na afloop krijgen ze een heel dun applausje van de paar hotemetoten die er rond de staande-receptietafeltjes zijn opgesteld. De achtergrondkoortjes moeten van de twee andere bandleden komen.
  Zo’n band hoort niet in het verdomhoekje thuis. Die moet gewoon in de Ancienne Belgique, voor een enorm publiek. Of misschien zelfs in het Koning Boudewijn-Stadion – je maakt niet voor niets stadionrock. Het refrein schreeuwt gewoon om uit duizenden Brusselse kelen te worden meegebruld:

     Ik wil maainen aaige rug kunne zeen,
     ik zen maaine smool giel meug gezeen.
     Ik waa da’k zo cool was as Armand Pien.

     Ik wil mier tattoos op maan erme zeen,
     want de kleur van me laaif, da trekt op niks.
     Ik waa da’k zo cool was as Armand Pien.