Complex textures, dat zal wel een concert vol met drukke, atonale, voor gewone mensenoren onnavolgbare muziek worden, zo dacht ik bij de aankondiging. De titel doet denken aan de Nieuwe Complexiteit, een muziekstijl waartoe onder anderen Brian Ferneyhough en Michael Finnisy behoren en die je, laten we zeggen, niet als achtergrondmuziek bij een romantische avond opzet. In werkelijkheid ging het om een gevarieerd, afwisselend concert waarbij je oren verzadigd maar zeker niet overprikkeld raakten. Het ensemble Insomnio had de eervolle taak de werken tot klinken te brengen.
Maar liefst drie verschillende kandidaten stonden op het programma. De eerste was de Amerikaan Jason Thorpe Buchanan. Eerder die dag – dat concert heb ik helaas gemist – werd zijn eerste studie in entropie uitgevoerd, vanavond zijn tweede, genaamd Asymptotic Flux. Entropie, dat is de toestand van egale niet-geordendheid waarin elk gesloten systeem, inclusief het heelal zelf, op de den duur vervalt. Mijn gedachten gingen onmiddellijk uit naar de plaat The second law van Muse, die hetzelfde thema heeft. (Dit is overigens al de tweede keer dat ik in mijn recensies van de Muziekweek naar een plaat van deze rockband verwijs – mea culpa.)
Volgens het programma zocht de componist “naar een staat van entropie in muziek, als een maatstaf voor chaos, als reflectie van het componeerproces”. Wel, chaos verklanken is Buchanan zonder meer gelukt. Ik miste in het stuk alle vorm, ordening en voortdrijvende kracht, waardoor het niet meer dan een reeks klanken werd. Het is toch juist de taak van een componist om geluid te ordenen, om in te grijpen in de wereld en zodoende de entropie op te heffen? Een studie in entropie gaat lijnrecht in tegen elk compositorisch principe…
Het tweede stuk van van de Rus Aleksander Choebejev, van wie we donderdag al Ghost of dystopia hadden gehoord, was andere koek. In plaats van het zestienkoppige orkest bij Buchanan speelde er nu alleen één viool. Het werk heette The wisper of [the] phoenix (we kunnen vermoeden dat de componist het tweede lidwoord per ongeluk heeft weggelaten – het Russisch kent geen lidwoorden en dat levert bij het leren van andere talen vaak problemen op.)
Dat Choebejev houdt van bijzondere speeltechnieken, kwamen we donderdag al te weten. De solovioliste moest twee dopjes aan haar vingers doen, en zo met haar rechterhand op de snaren tikken, of de snaren grijpen terwijl ze met haar linkerhand pizzicato speelde. Het resultaat was een subtiel geritsel, bijna de hele tijd pianissimo of nog zachter. Het deed in eerste instantie aan een trippelende muis denken, maar de componist had er abstractere ideeën bij: dit zou het lied van de feniks kunnen zijn, een niet-bestaande vogel waarvan je niet weet hoe hij zou moeten klinken. Ook al had ik dat zonder de titel en het programma niet kunnen raden, het werk overtuigde me wel en hield me in zijn greep. Een groot verschil met het werk van donderdag, dat zijn doel grotendeels voorbijschoot.
De Litouwer Vykintas Baltakas – niet genomineerd – had (co)ro(na) op de speellijst doen belanden. Dit werk omschreef hij als een fermate van 313 maten. Reden om het ergste te vrezen: dat wordt vast een saai stuk. Die vrees was gelukkig ongegrond. Inderdaad bestond het stuk in zijn geheel uit een majeurakkoord (D-groot, als ik het goed heb), dat door verlaagde trillers de indruk geeft een dominant naar g-klein te zijn. De ellenlange trillers worden hoofdzaak in plaats van bijzaak, ongeveer zoals dat in De Volharding van Andriessen met een tremolo gebeurt. De melancholische accordeon en de klaaglijke hoge blazers (Es-klarinet, sopraansax, fluit, trompet) geven vaag de indruk dat het om een treurig lied gaat, een soort smartlap.
Utku Asuroğlu hebben we gehoord op het openingsconcert. Zijn stijl komt het dichtste bij de Nieuwe Complexiteit – woensdag sprak ik al van “Ferneyhough als clown”. Mouches volantes, of wel “sterretjes” (vlekjes voor je ogen) is van hetzelfde laken een pak als het eerdere Aggravation: druk en vrolijk, met veel bijzondere speeltechnieken (maar niet uitsluitend), tot stampen op de vloer aan toe, en evocatief geraas dat gonzende vliegen verbeeldt. Helaas haalt Mouches volantes het niet bij zijn eerdere stuk. Bovendien klinkt het vrolijk, terwijl de aanleiding volgens het programma erg verontrustend was: de componist ging vlekjes voor zijn ogen zien en vreesde blind te worden.
De avond eindigde met misschien wel het meest toegankelijke stuk. Voor deze gelegenheid had de Japanner Dai Fujikura zijn Wave embraced uit 2006 omgewerkt, zodat we in zekere zin van een wereldpremière konden spreken. Wave embraced probeert “vloeibare materie” te verklanken. De associaties buitelen onmiddellijk door je hoofd: De wereldberoemde houtsnede De Golf van Hokusai, en La Mer van Debussy, die er zo te horen met stijlcitaten bij wordt gehaald.
Het programma legt de nadruk op een verdeling van het orkest in twee ensembles die in elkaar vervloeien. In wezen is het echter een concertstuk voor hoorn en kamerorkest; het solo-instrument staat ook duidelijk op een verhoging zodat we de rolverdeling niet hoeven te missen.
Ondanks alle goede bedoelingen en toegankelijkheid is het werk enigszins langdradig. Het voortvloeien van de vloeistoffen wordt al gauw rustig voortkabbelen, en de dualiteit tussen de beide ensembles wordt niet al te contrastrijk uitgebuit. Wel boeiend is de hoornsolo; volgens de mondeling gedane mededeling is dit precies het gedeelte dat de componist in deze versie nieuw heeft gecomponeerd.
Een relatief zwak begin en einde mogen de pret uiteindelijk niet drukken. Het ensemble heeft vooral een goed, contrastrijk programma afgeleverd, waarin iedere nieuwemuziekliefhebber wel iets van zijn gading vindt. Dat niet alles van zijn gading is, moet hij er dan maar bij nemen.