Honderd keer pop in je moerstaal (4)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 4.

Het cliché wil dat er vóór de Nederlandstalige explosie begin jaren tachtig nauwelijks pop in onze moedertaal werd gemaakt. Peter Koelewijn, Boudewijn de Groot, met die twee eenlingen houdt het wel zo’n beetje op.
  Dat is geen schandalige versimpeling, het is domweg niet waar. Begin jaren zestig wemelde het van de zangers en groepjes die hun muziek met Nederlandse teksten uitbrachten. Het waren er zelfs veel te veel om in de lijst op te nemen. Ria Valk, de Fouryo’s, de Domdolly’s, de Mudfield Skiffle Group, Johnny Lion, ZZ & de Maskers…
  Van deze bloeiende scene vind je er in mijn rubriek maar een paar terug. Hun belang voor de popmuziek is namelijk niet zo groot. Dat komt niet alleen door de muziek die ze maakten – vrij brave semi-rock, zoals je in de vorige aflevering kon lezen – maar ook omdat ze bijna altijd vertalingen zongen. Soms uit het Zweeds, zoals vorige week bij Ria Valk, of het Deens (“Sophietje” van Johnny Lion), maar meestal ‘gewoon’ uit het Engels. Vaak zocht een platenbons bij Polygram, de platenmaatschappij van Philips, een leuk jong zangertje, zangeresje of groepje uit om een actuele radiohit te coveren. Een geoefende tekstschrijver draaide een vertaling in elkaar, even opnemen, fotootje voor op de hoes en de single kon worden uitgebracht.

Zo begon ook de carrière van Rob de Nijs. Later één van Nederlands meest gewaardeerde artiesten, in 1963 een tieneridool met wie het nog niet echt wou lukken. Om daar verandering in te brengen, coverde hij twee liedjes: een Duitse schlager op de a-kant en een Amerikaans nummer op de b-kant: “Rhythm of the rain”, van The Cascades.

Voordat we dit met het nummer van Rob de Nijs gaan vergelijken, luisteren we eerst naar het origineel zelf. We horen duidelijk een liedje van rond 1960. Eind 1962, als “Rhythm of the rain” wordt opgenomen, en begin 1963, als het wordt uitgebracht, zitten we nog steeds in het “Brill Building”-tijdperk: relatief brave liedjes met wel een duidelijke rock-basis. Het drumpatroon, de melodie en de gitaar wijzen duidelijk in die richting. Tegelijk schreeuwt het liedje “productie” en “professionaliteit”. De koortjes klinken gestroomlijnd, de mix is onberispelijk en er komt zelfs een celesta in voor. Die had de gemiddelde rockband niet in de kast staan. In het tussenspel dubt die celesta – als ik het goed hoor – zelfs het analoge keyboard van de band over: een akoestische truc die een amateur niet zo gauw bedenkt.

Nu Rob de Nijs:

De overeenkomsten vallen veel meer op dan de verschillen. Waar we maandag vandoen hadden met een walsliedje dat compleet tot een rocknummer was omgetoverd, is hier het origineel bijna getrouw nagespeeld. Het begint al met de donderslag die het nummer opent. Het intro is niet op celesta – dat is een verschil – maar het tempo, het ritme, de akkoorden, alles is eigenlijk gelijk. En toch was dit liedje zo goed dat de deejays het ‘flipten’ (de b-kant gingen draaien in plaats van de a-kant). Zo goed dat Rob de Nijs ermee aan zijn eerste hit kwam (en, anders dan bij The Cascades, niet zijn laatste). Zo goed dat je het nog steeds op de radio hoort, waar tientallen vergelijkbare plaatjes gesneuveld zijn.
  Zijn onmiddellijke succes dankte het liedje misschien aan zijn sterke compositie en het uiterlijk van de zanger. Maar met een knappe kop houd je een simpele cover geen vijf decennia overeind. Misschien ligt het aan de tekst. Die is meer dan adequaat vertaald. Hoewel het een simpel liedje over een verloren liefde blijft, is de toon bij Gerrit den Braber (de vertaler, die zich op de hoes “Lodewijk Post” laat noemen) minder pathetisch, doordat de ergste clichés (“The only girl I care about has gone away”) verdwijnen. Wat overblijft past perfect in de Nederlandse levensliedtraditie; je moet maar net weten dat dit een cover is.
  Deze versie geeft in alles wel een beetje meer dan het origineel. Alleen al de donder aan het begin: in de coverversie lijkt die wat dieper en langer te rommelen. En waar The Cascades een van de vele Amerikaanse groepjes in hun soort waren, steken Rob de Nijs en zijn band ver boven de middelmaat uit. Zijn stem is mooier dan die van John Gummoe, zijn charisma is tastbaar. De begeleidingsband dost zich uit als Engelse lords met hoge hoeden: wij zijn artiesten, wij mogen opvallen, wij mogen gezien worden. Het geheel werd verpakt in een filmpje waaraan beelden van een beregende ruit werden toegevoegd. Een videoclip, noemen we dat tegenwoordig.

We schrijven 1963. Een nieuw muziektijdperk rommelt al aan het hek. De merseybeat wordt langzaam een rage in Engeland, en één bandje in het bijzonder lijkt het toch wel te gaan maken… Met de rustige tienermuziek zou het in Europa en Amerika snel afgelopen zijn. Met Rob de Nijs niet. Al vergrijsde zijn publiek, hij zou nog tientallen hits scoren en in 1996 nog met “Banger hart” bovenaan staan. Een veranderde mode en smaak overleven – dat is geen mazzel, dat is klasse.