Gaudeamus Muziekweek 2015 – Slotconcert en prijsuitreiking

Om zes uur vanavond zou de winnaar bekend worden gemaakt. Op een festival als dit kan zoiets niet gebeuren zonder dat er eerst nog een concert wordt gegeven. Daarvoor mochten twee leden van Slagwerk Den Haag – zie het vorige concert – samenwerken met Niels Broos, toetsenist van Kyteman, en met het Groningse balletgezelschap Club Guy & Roni.

De drie heren gaven een langdurige, veelzijdige improvisatie weg, waar veel van het meer experimentele Kyteman-werk te herkennen was. De onderlinge interactie was briljant en niets wees erop dat de muziek ter plekke in de hoofden ontstond. Nog mooier was het moment waarop de dans begon. De drie dansers stonden met gewone kleren in het publiek en begonnen volstrekt onverwacht aan hun pasjes. Waren hun bewegingen niet zo vloeiend en intens geweest, dan had ik gedacht dat een toeschouwer er spontaan mee begon. Wie in deze zaal zou er nog meer gaan dansen?
  Een paar minuten voor zes vonden de musici het echter nodig nog een improvisatie te beginnen. Dat had nu weer niet gehoeven. We wilden gewoon naar de prijsuitreiking, en drie kwartier improvisatie was wel genoeg. Bovendien was het nieuwe stuk je reinste oordopjeswerk, reden voor sommige mensen om buiten aan de deur maar verder te luisteren.

Rond kwart over zes mochten we dan toch naar beneden, waar Hans Heuvelmans ons al opwachtte. Niet hij, maar de jury (Calliope Tsoupraki, Stefan Prins en Raphaël Cendo – hun werken hebben we deze week gehoord en de recensies zijn op mijn site te vinden) had natuurlijk de beslissing genomen, maar als directeur had hij de eer de winnaar aan te mogen kondigen. Deze winnaar werd Aleksander Choebejev.

Wat moeten we daarvan vinden? Om het maar eerlijk te zeggen: ik ben het er niet mee eens. Weliswaar is de Rus geen slechte componist, en zeker beter dan Jason Buchanan en Stylianos Dimou. Maar zijn werk is zo… radicaal. Te excentriek, te cryptisch, te compromisloos om over te komen bij de luisteraar. Special effects worden gewoon, confronterend materiaal confronteert niet meer. Hoe kun je ooit nog choqueren als je een dirigent met touwen vastbindt en over plexiglas laat schrapen?
  Waarschijnlijk is het de jury daar nu net om te doen. Vernieuwen, je publiek verrassen, niet blijven stilstaan bij de conventie, daar gaat het bij dit festival toch om? Creativiteit betekent tenslotte niet: andermans stijl navolgen. Het verschil in vooruitstrevendheid werd vanmiddag maar al te duidelijk. Er moest iets ongewoons worden gedaan met slagwerk – Choebejev leeft zich uit met emmers en ijzerdraad, Asuroğlu neemt genoegen met een conventioneel ensemble.
  Maar wat is vernieuwen? Laten we eerlijk zijn: alles is al eens gedaan, ook het type muziek dat de winnaar maakt. Denk alleen maar aan de Fluxus-beweging in de jaren zestig, waarbij componisten bij de koffie met scharen langsrenden om de stropdassen van concertgangers af te knippen. En dat was vijftig jaar geleden!
  Buiten de muren van TivoliVredenburg geldt John Adams als de grootste levende componist, viert Michel van der Aa triomfen met een vioolconcert en wordt de tachtigste verjaardag van Arvo Pärt wereldwijd gevierd. En hier wordt een componist tot winnaar uitgeroepen die niet eens in toonhoogte geïnteresseerd is! Een beetje wereldvreemd is het wel. Als we niet oppassen, gaat de Muziekweek lijken op de school van Milton Babbitt, die decennialang in een kleine enclave het ware seriële geloof verdedigde terwijl Amerika om hem heen achtereenvolgens door John Cage en de minimalisten werd overdonderd.

Eerlijk is eerlijk: de intentie van de programmeur is dit niet geweest. Op het programma stonden crossovers naar de rock- en dancemuziek (popmuziek dus, de muziek waar de echte wereld naar luistert). Ook conventioneel modern klassiek kreeg de ruimte: tegelijk met het “Out of the percussion box”-concert klonken er in Rood|Noot preludes en fuga’s van Arthur Wagenaar. En dit jaar hadden we natuurlijk een genomineerde die zich zulke muziek veroorlooft: Mátyás Wettl. Had hij dan niet beter kunnen winnen?

Vragen te over dus. Maar uiteindelijk is het belangrijkste niet of de winnaar wel een beetje behoorlijk in de huidige trends past. Het belangrijkste is dat we vijf heel behoorlijke aankomende componisten hebben gehoord, in doorgaans fantastische uitvoeringen, in een heerlijke setting, in een prachtig muziekpaleis. De Nederlandse nieuwemuziekwereld leeft en bloeit nog altijd. Wil de Gaudeamus Muziekweek niet verwelken, dan mag ze nooit ophouden om door de grote ramen van TivoliVredenburg de wereld in te kijken.

Gaudeamus Muziekweek 2015 – Out of the percussion box

Voor de eerste en enige keer hadden we vanmiddag alle vijf de kandidaten in één concert, zodat we hun werk mooi konden vergelijken. De heren (ten overvloede: alle vijf de genomineerden zijn mannen) hadden de opdracht gekregen zich te laten inspireren door de mogelijkheden die het ensemble Slagwerk Den Haag bood: niet alleen conventionele klappen op gongs en xylofoons, maar alles wat geluid geeft als je erop slaat.
  De vijf componisten hadden zulke uiteenlopende bezettingen voorgeschreven dat het concert niet in één ruimte gehouden kon worden. Of misschien kon het wel, maar de gekozen oplossing was beslist leuker: de eerste twee werken klonken in Pandora, het derde op Plein 6, het vierde in Cloud Nine en het laatste in Hertz. Zo kom je nog eens ergens…

Aleksander Choebejev stond als eerste op het programma, met Rebirth Island: Song of the death. (Misschien bedoelt hij song of the dead of anders song of death – zie mijn opmerking over Russen en lidwoorden gisteren.) De relatie tussen de titel en de muziek is onduidelijk, maar misschien niet van belang. De opdracht was in elk geval goed aan deze excentrieke componist besteed: Choebejev kijkt niet op een raar geluid of ongewone speeltechniek meer of minder. Drie slagwerkers stonden her en der door de zaal, de componist als dirigent op een eiland (!) tussen het publiek. De musici moesten met strijkstokken en stalen vingers over strak gespannen draden, waaraan resonerende objecten als emmers, plastic potten en stukken piepschuim waren bevestigd. En wij stonden er met onze neus bovenop! Chapeau Aleksander, dit is nou eens een formule waarin je herriemuziek echt werkt! Om het allemaal nog mooier te maken: de componist had de hele handel zelf ontworpen en gebouwd.

Maar Mátyás Wettl dan? Die was tot nu toe alles wat Choebejev niet is: toegankelijke, tonale stukken, op het sentimentele af, met alleen wat lichte vervreemding in de begeleiding. Wie schetst onze verbazing als zijn Nocturne begint: voor vier spelers die zestien schemerlampen bedienen. Wat? Maakt uitgerekend hij een stuk dat niet eens voor muziek kan doorgaan? Een ordinaire lichtshow? Ho. De schakelaars maken harde klakgeluiden, en daar blijkt het om te gaan. Hoe langer hoe meer herkennen we er ritmes in, eenvoudige, aansprekende ritmes, die soms aan het kleuteronderwijs, soms aan het ijzeren repertoire doen denken. De musici klikklakken liedjes na. Hoe absurd ook, dit werk is dus eigenlijk net zo toegankelijk als de andere twee composities die we van Wettl gehoord hebben. Niet dat het licht verder niet van belang is. Er gaan prachtige patronen door de in een rij opgestelde lampen, en bij een triller flakkert het mooi aan en uit.
  Het blijft bevreemdend om Wettl van zijn vertrouwde ballads ineens zoiets op radicaals over te zien stappen. Wil hij laten zien dat hij dit ook kan? Of is het een persiflage op de nieuwemuziekwereld om hem heen, waar je alleen wordt bewonderd als je iets raars doet? Ik houd het op het laatste.

Stylianos Dimou, die ik eerder deze week nog een kanshebber voor de eindzege noemde, kwam met het interessanterig getitelde my grounding | surrounding [it]_self / h_l. Hier hadden we meer met een conventionele slagwerkcompositie van doen, waarin onder meer twee gamelan-instrumenten alsmede vier ijzeren kettingen (Schönberg, Gurrelieder?) werden vermengd met ingeblikte geluiden en live-elektronica. Het programma vertelde niet waar de titel vandaan kwam, wel iets over de compositorische filosofie: elektronica op zich is niet interessant, het wordt pas iets in combinatie met akoestisch geluid.
  Het technoakoestische spel kwam goed tot zijn recht. De opbouw van het stuk liet daarentegen te wensen over, al hoorde je wel iets terug van imitatie en een verdeling in episodes.

Jason Thorpe Buchanan had de compositieopdracht aangegrepen om een nieuwe scène aan zijn in wording verkerende opera Hunger toe te voegen. Deze opera is gebaseerd op een boek van de Noor Knut Hamsun, maar in deze bewerking verkoopt de verarmde schrijver niet zijn kleren maar zijn lichaamssappen (gadverdamme…). In walkside, lost frunniken drie musici gericht met diverse spullen aan kistjes, die van microfoons voorzien zijn. Het hele gebeuren wordt op een scherm getoond. Tegelijk fluisteren, spreken, schreeuwen ze woorden; veelal onverstaanbare, maar ergens voorbij het midden meende ik toch het woord “poppycock” (diarree!) op te vangen…

Utku Asuroğlu had het meest conventionele werk van de middag. Zijn Coup de bec (“klap voor je muil”) schreef wel gekke voorwerpen als eiersnijders en toeters voor, en gebruikte technieken als aangestreken slagwerk, maar was toch een zeer goed te volgen compositie. De gewelddadige titel was maar schijn: ook deze keer zette de Turk ons een levenslustig, druk werk voor waarvan het componeerplezier afspatte. Hard ja, maar eigenlijk niet confronterend.

Dit concert bracht een hoop positieve dingen. Aleksander Choebejev wist de sceptische luisteraar met zijn excentriciteiten te overtuigen als nooit tevoren. Matyás Wettl liet zich van zijn andere kant zien. En meer in het algemeen lieten de vijf componisten zijn dat een duidelijk omlijnde componeeropdracht voor hen niet beperkend werkt.

Gaudeamus Muziekweek 2015 – Complex Textures

Complex textures, dat zal wel een concert vol met drukke, atonale, voor gewone mensenoren onnavolgbare muziek worden, zo dacht ik bij de aankondiging. De titel doet denken aan de Nieuwe Complexiteit, een muziekstijl waartoe onder anderen Brian Ferneyhough en Michael Finnisy behoren en die je, laten we zeggen, niet als achtergrondmuziek bij een romantische avond opzet. In werkelijkheid ging het om een gevarieerd, afwisselend concert waarbij je oren verzadigd maar zeker niet overprikkeld raakten. Het ensemble Insomnio had de eervolle taak de werken tot klinken te brengen.

Maar liefst drie verschillende kandidaten stonden op het programma. De eerste was de Amerikaan Jason Thorpe Buchanan. Eerder die dag – dat concert heb ik helaas gemist – werd zijn eerste studie in entropie uitgevoerd, vanavond zijn tweede, genaamd Asymptotic Flux. Entropie, dat is de toestand van egale niet-geordendheid waarin elk gesloten systeem, inclusief het heelal zelf, op de den duur vervalt. Mijn gedachten gingen onmiddellijk uit naar de plaat The second law van Muse, die hetzelfde thema heeft. (Dit is overigens al de tweede keer dat ik in mijn recensies van de Muziekweek naar een plaat van deze rockband verwijs – mea culpa.)
  Volgens het programma zocht de componist “naar een staat van entropie in muziek, als een maatstaf voor chaos, als reflectie van het componeerproces”. Wel, chaos verklanken is Buchanan zonder meer gelukt. Ik miste in het stuk alle vorm, ordening en voortdrijvende kracht, waardoor het niet meer dan een reeks klanken werd. Het is toch juist de taak van een componist om geluid te ordenen, om in te grijpen in de wereld en zodoende de entropie op te heffen? Een studie in entropie gaat lijnrecht in tegen elk compositorisch principe…

Het tweede stuk van van de Rus Aleksander Choebejev, van wie we donderdag al Ghost of dystopia hadden gehoord, was andere koek. In plaats van het zestienkoppige orkest bij Buchanan speelde er nu alleen één viool. Het werk heette The wisper of [the] phoenix (we kunnen vermoeden dat de componist het tweede lidwoord per ongeluk heeft weggelaten – het Russisch kent geen lidwoorden en dat levert bij het leren van andere talen vaak problemen op.)
  Dat Choebejev houdt van bijzondere speeltechnieken, kwamen we donderdag al te weten. De solovioliste moest twee dopjes aan haar vingers doen, en zo met haar rechterhand op de snaren tikken, of de snaren grijpen terwijl ze met haar linkerhand pizzicato speelde. Het resultaat was een subtiel geritsel, bijna de hele tijd pianissimo of nog zachter. Het deed in eerste instantie aan een trippelende muis denken, maar de componist had er abstractere ideeën bij: dit zou het lied van de feniks kunnen zijn, een niet-bestaande vogel waarvan je niet weet hoe hij zou moeten klinken. Ook al had ik dat zonder de titel en het programma niet kunnen raden, het werk overtuigde me wel en hield me in zijn greep. Een groot verschil met het werk van donderdag, dat zijn doel grotendeels voorbijschoot.

De Litouwer Vykintas Baltakas – niet genomineerd – had (co)ro(na) op de speellijst doen belanden. Dit werk omschreef hij als een fermate van 313 maten. Reden om het ergste te vrezen: dat wordt vast een saai stuk. Die vrees was gelukkig ongegrond. Inderdaad bestond het stuk in zijn geheel uit een majeurakkoord (D-groot, als ik het goed heb), dat door verlaagde trillers de indruk geeft een dominant naar g-klein te zijn. De ellenlange trillers worden hoofdzaak in plaats van bijzaak, ongeveer zoals dat in De Volharding van Andriessen met een tremolo gebeurt. De melancholische accordeon en de klaaglijke hoge blazers (Es-klarinet, sopraansax, fluit, trompet) geven vaag de indruk dat het om een treurig lied gaat, een soort smartlap.

Utku Asuroğlu hebben we gehoord op het openingsconcert. Zijn stijl komt het dichtste bij de Nieuwe Complexiteit – woensdag sprak ik al van “Ferneyhough als clown”. Mouches volantes, of wel “sterretjes” (vlekjes voor je ogen) is van hetzelfde laken een pak als het eerdere Aggravation: druk en vrolijk, met veel bijzondere speeltechnieken (maar niet uitsluitend), tot stampen op de vloer aan toe, en evocatief geraas dat gonzende vliegen verbeeldt. Helaas haalt Mouches volantes het niet bij zijn eerdere stuk. Bovendien klinkt het vrolijk, terwijl de aanleiding volgens het programma erg verontrustend was: de componist ging vlekjes voor zijn ogen zien en vreesde blind te worden.

De avond eindigde met misschien wel het meest toegankelijke stuk. Voor deze gelegenheid had de Japanner Dai Fujikura zijn Wave embraced uit 2006 omgewerkt, zodat we in zekere zin van een wereldpremière konden spreken. Wave embraced probeert “vloeibare materie” te verklanken. De associaties buitelen onmiddellijk door je hoofd: De wereldberoemde houtsnede De Golf van Hokusai, en La Mer van Debussy, die er zo te horen met stijlcitaten bij wordt gehaald.
  Het programma legt de nadruk op een verdeling van het orkest in twee ensembles die in elkaar vervloeien. In wezen is het echter een concertstuk voor hoorn en kamerorkest; het solo-instrument staat ook duidelijk op een verhoging zodat we de rolverdeling niet hoeven te missen.
  Ondanks alle goede bedoelingen en toegankelijkheid is het werk enigszins langdradig. Het voortvloeien van de vloeistoffen wordt al gauw rustig voortkabbelen, en de dualiteit tussen de beide ensembles wordt niet al te contrastrijk uitgebuit. Wel boeiend is de hoornsolo; volgens de mondeling gedane mededeling is dit precies het gedeelte dat de componist in deze versie nieuw heeft gecomponeerd.

Een relatief zwak begin en einde mogen de pret uiteindelijk niet drukken. Het ensemble heeft vooral een goed, contrastrijk programma afgeleverd, waarin iedere nieuwemuziekliefhebber wel iets van zijn gading vindt. Dat niet alles van zijn gading is, moet hij er dan maar bij nemen.

Gaudeamus Muziekweek 2015 – Extensions

Het laatste concert donderdag vond plaats in RASA, eigenlijk het podium voor wereldmuziek maar bij de Gaudeamus Muziekweek vaak de plaats waar de meer theatrale werken tot uitvoering komen. Alle vier de werken van deze avond waren weinig melodisch met veel nadruk op ruis, en drie van de vier waren uitgesproken visueel. Drie van de vier hadden ook duidelijk een politieke lading, een thema dat deze Muziekweek vaker behandeld wordt.

Het eerste stuk kwam van een genomineerde, de Rus Aleksander Choebejev. Het heette Ghost of dystopia (een politiek geladen stuk van een Rus, hoe gevoelig kan het worden) en het thematiseerde de rol van dirigent als “totalitaire” leider van het ensemble. De dirigent had verschillende touwen aan zijn handen en armen, waaraan weer zware voorwerpen bevestigd waren. Hij zag er belachelijk uit en maakte veel lawaai, want bij elke armbeweging die hij maakte – dat doet een dirigent immers – krasten de voorwerpen over een plexiglasplaat.
  De vraag drong zich al gauw op of de orgie aan ruisgeluiden – naast de luidruchtige dirigent haalden de musici ook uitsluitend onmelodische klanken uit hun instrumenten – nog wel voor muziek kon doorgaan. Ja natuurlijk, artistiek geordend geluid is altijd muziek, maar leunt dit werk niet al te zwaar op zijn theatrale kant? Zou je er een cd van willen opzetten? Pas tegen het einde, toen de dirigent meer grip op zijn musici kreeg en er energetische, aan marsmuziek herinnerende klappen werden uitgedeeld, kwam er verandering in.

Point ones, van de Duitser Alexander Schubert (met zo’n naam ben je als componist maar mooi gezegend), thematiseerde dezelfde dictatoriale positie van de dirigent, maar deed dat veel effectiever. De dirigent bediende daar verschillende elektronische geluidjes door draadloze sensoren te activeren en manipuleren met zijn handen. Een hip en een beetje gelikt systeem, maar wel veelzeggend: het ene moment beweegt de dirigent zijn handen en klinkt er automatisch muziek, het andere moment geeft hij met zijn handen de maat aan en maken de musici quasi-automatisch muziek. En hoewel ook dit stuk erg veel ruis voorschreef (en niet te weinig decibellen), bood het een stuk meer houvast dan Ghost of dystopia: er kwamen passages met een soort van beat in voor, alsook een lyrische vioolsolo met heuse pianoakkoorden.

AMID van Simon Steen Andersen was een vreemde eend in de bijt. Vergeleken bij de rest van de avond is hij bepaald gearriveerd, en met zijn elf jaar was AMID verreweg het oudste werk op het programma. (Ook ik had het al eens eerder gehoord.) Tot slot heeft dit werk geen echte theatrale component en evenmin een duidelijke politieke lading (al is het niet moeilijk om die erbij te bedenken). AMID draait om het contrast tussen harde en zachte passages. De harde fff-passage is onveranderlijk (en blijft al gauw in je hoofd hangen), daartussen klinken uiterst zachte ppp-passages, die te midden van het onbarmhartige geweld wanhopig aandoen. (Heeft de programmeur dit stuk daarom op deze “politieke” avond ingepland?) De stukjes in pianississimo, die normaal een beetje saai zouden zijn, komen in deze confronterende context hard binnen.

Na een vrij lange pauze – er waren uitgebreide changementen nodig – werden we vergast op het laatste stuk. Het een halfuur durende Generation Kill was het meest uitgesproken politieke werk van de avond. De componist, de Vlaming Stefan Prins, had het werk tijdens de Academy (die aan de concertreeks voorafging) uitgebreid toegelicht: het gaat over drones, die moordwapens die je van een veilige afstand kunt afspelen, zodat het op een computerspelletje begint te lijken. (Denk ook aan het al even verontrustende album Drones dat Muse dit jaar uitbracht!)
  Het werk vroeg om vier musici – een violist, een cellist en twee bespelers van onconventioneel slagwerk – en vier controllers met een joystick en een laptop. De controllers zaten in kleermakerszit op kussentjes, zodat de hele vertoning behalve verontrustend toch ook wel komisch en nostalgisch was: wie onder de 40 heeft er vroeger geen computerspelletjes gespeeld? De musici zaten achter schermen waarop beeldmateriaal kon worden geprojecteerd, maar waardoor zij desgewenst ook zelf zichtbaar waren.
  De musici speelden soms live, dan weer waren zij te horen in samples. En te zien: eerder opgenomen beeldmateriaal van de musici werd op de schermen geprojecteerd en door de vier controllers bewerkt. De vele ruisgeluiden waren niet altijd thuis te brengen, maar soms gaven ze overduidelijk de klank van een vliegende drone weer. Er klonk op een bepaald moment ook een militair gesprek over de radio, zoals tussen twee piloten, en tegen het einde kwam er beeldmateriaal van luchtaanvallen op de schermen. Misschien een beetje goedkoop, een truc zoals Respighi’s grammofoonplaat met vogelgeluiden in Pini di Roma. Ook duurde het stuk nogal lang. De componist vindt dat blijkbaar nodig om zeker te weten dat het publiek zich bij deze harde, doordringende klanken niet op zijn gemak voelt. Maar het is hem vergeven, want het concept met de laptops, de joysticks en de schermen werkt prachtig. Dát is nu eens een staaltje vernieuwend muziektheater!

Multimediaal muziektheater van dit kaliber is niet aan iedereen evenzeer besteed. Veel mensen zullen toch liever op hun gemak bij een strijkkwartet gaan zitten. Toch komen sommige werken van deze avond bij iedereen binnen. Daaraan herken je de allerbesten in welke stijl dan ook.