Bökkers – Blixer Elixer

Onlangs bereikte ons het bericht dat Normaal ermee ophoudt. We wisten al dat de klassiek geworden liveoptredens, de veldtochten, gingen stoppen, maar na veertig jaar is het hele circus te veel geworden voor de bejaarde Jolink.

Er mag dus uitgekeken worden naar een opvolger en wat dat betreft zijn er genoeg kandidaten. De boerenrockformule heeft nogal school gemaakt. Verschillende bands houden het dialect levend en verdedigen de eer van het platteland in stevige klassieke rock met teksten over bier, brommers kieken, motorcross en andere machodingen. Jolinks eigen zoon vinden we terug in Jovink & de Voederbietels, verder hebben we onder meer het Drentse Mooi Wark, het Zeeuwse Surrender en de Brabo-bouwvakkers van Bertus Staigerpaip. En Bökkers uit het Salland, die nu aan hun derde album toe zijn.

Boerenrock is deze mannen op het lijf geschreven. Ze hebben geen enkele moeite met de hardrock en elektrische blues, genres waarin de lat toch hoog is gelegd. De stem van Hendrik Jan Bökkers past er precies in. Gitaarriffs, slagwerk, frasering, alles klopt. Ook beheersen ze het schrijven in hun moedertaal prima – geen vanzelfsprekendheid bij dialectmusici.

Toch wringt hem de schoen bij de teksten. Natuurlijk is bij zulke bands de Zwarte Cross nooit ver weg, maar Bökkers komt het crossterrein gewoon niet af. De hele plaat door gaat het uitsluitend over drank en vrouwen, veel te jonge groupies, moeder de vrouw die jaloers is, katers, konten knijpen, racen over de Autobahn en biertje nummer zoveel in natuurlijke biotoop het café. “Het is het mooiste as ze jong bint, (…) want as ze oalder bint as 22 vind ik er gien donder meer aan.” En dan nog klagen “Ik mag van niemand zingen oaver jonge deernties”. Nou, van mij mag het best, maar een heel album lang wordt wel een beetje vermoeiend. De schier eindeloze lijst meisjesnamen aan het einde, blijkbaar afkomstig uit het plakboek van de zanger, klinkt vooral als een poging om Doe Maar (“Eén nacht alleen”) naar de kroon te steken.

Eerlijk is eerlijk, er is een liedje bij waarin er zowaar de liefde wordt verklaard aan één enkele vrouw. “Niks verdommen”: al het kleine leed van blut zijn en in de file staan maakt niet uit, ik heb jou. Het doet mij denken aan “Smokken bin vergees” van mede-Nedersaksen Swinder. Helaas heeft dat liedje nu weer niet de interessantse muziek. Die eer gaat uit naar “Blonde gevaor”, met zijn country-invloeden en onregelmatige maatsoorten. Ook de afsluiter “Mien leaven” mag er zijn: akoestisch en gevoelig (maar wel in het café), niet bijster origineel maar erg welkom na al het hardrockgeweld.

Ik heb het al eerder gezegd: Bökkers maakt boerenrock en teksten over drank en vrouwen horen daarbij. Als je daar niet tegen kunt, moet je wat anders gaan luisteren. Eén gouden regel geldt echter voor alle genres, of het nou depressieve singer-songwriterzooi of boerenrock is: ga over de grenzen van je hokje, anders wordt je muziek saai. Normaal hield zijn muziek spannend door af en toe een serieuze protestsong in te lassen, en pure bluesrock af te wisselen met texmex- en hoempa-invloeden. Ook Mooi Wark gaat altijd net over het randje als je het niet verwacht. Bökkers niet. En de suggestie dat ze zich nog moeten ontwikkelen gaat ook niet op: dit is al hun derde plaat. De opvolgers van Normaal zullen ze niet worden, al houden ze ongetwijfeld hun publiek, de Zwarte Cross-bezoekers, tevreden. Nee kearls, dit hebt wie wal ens better heurd!

Honderd Nederlandstalige popliedjes

Ik had in 2015 grote plannen. Naast mijn (helaas onregelmatige) werk aan dit blog moest er een site komen over mijn specialisatie: Nederpop, of beter Nederlandstalige pop. Met encyclopedische informatie, gefundeerde meningen en dwarsverbanden.

Dat plan heb ik anno 2017 nog steeds, maar de komende tijd komt er van dit project niet veel terecht. Eén deel heb ik echter wel gerealiseerd: een lijst van honderd nummers die de Nederlandstalige pop bepalen, nummers die, alle op hun eigen manier, iets van het verhaal van de popmuziek in het Nederlands, het Fries en de streektalen vertellen. Oud en nieuw, bekend en minder bekend, tienerpop en arti-farti, alles in één lijst. Uitgesmeerd over 2017 heb ik over elk van deze liedjes een blogstukje geschreven.

Niettemin zitten er criteria aan:

  • Nederlandstalige pop, dus niet Nederlandse. De muziek hoeft dus niet uit Nederland te komen, maar mag ook Vlaams of Caribisch zijn.
  • Popmuziek, dus geen schlagerachtige liedjes. Twijfelgevallen (André Hazes, Jan Smit) mogen wel.
  • Het formaat maakt niet uit. Singles, albumtracks en liveversies zijn allemaal welkom.
  • Ook dialecten zijn welkom, evenals het Fries. Rustig maar Friezen, ik weet dat jullie een aparte taal hebben. Ik zou het alleen zonde vinden om wél Groningse en Drentse muziek mee te nemen en geen Friese.
  • Een beetje om de bekende lijstjes heen. Het moet geen kopie worden van Vic van de Reijts Top 100 van Nederlandstalige singles of diens Cover Top 100. Natuurlijk: sommige nummers moeten erin. Zonder “Kom van dat dak af” is een lijst als deze niet compleet.
  • Geen Top 100, dus niet hiërarchisch van minst naar meest belangrijk. Gewoon: 100 liedjes geordend van oud naar jong.
  • Zo breed mogelijk. Als we alleen op kwaliteit zouden letten, kwamen er minstens tien liedjes van Boudewijn de Groot en nog eens vijf van Doe Maar in. Ik heb liever zo veel mogelijk acts, soms wat vergeten of obscuur.
  • Dat betekent dus ook: de nummers die ik in de lijst zet, zijn niet per se de 100 beste in het Nederlands. Evenmin is het noodzakelijk mijn smaak…

De lijst
(Wat een hoop nummers van na 2000, ja van na 2010! Zo slecht gaat het dus niet met de Nederlandstalige pop.)

  1. Drie kleine kleuters met de Jonkers en de Joffers – De trappelzak-boogie (1956)
  2. Peter Koelewijn ft. MC Miker & dj Sven – Kom van dat dak af (1960 – 1989)
  3. Ria Valk – Hou je echt nog van mij, Rockin’ Billy? (1961)
  4. Rob de Nijs – Het ritme van de regen (1963)
  5. ZZ & de Maskers – Dracula (1963)
  6. Het – Ik heb geen zin om op te staan (1965)
  7. Boudewijn de Groot – Testament (1966)
  8. Ronnie & de Ronnies – Beestjes (1967)
  9. Zjef Vanuytsel – De zotte morgen (1970)
  10. Elly & Rikkert – Alles is vrij (1973)
  11. Fungus – Kaap’ren varen (1974)
  12. Ivan Heylen – De wilde boerndochtere (1974)
  13. Teach-In – Dinge-dong (1975)
  14. Bots – Zeven dagen lang (1976)
  15. Peter Koelewijn – KL 204 (Als ik God was) (1976)
  16. Neerlands Hoop – Waar gaan wij naartoe na onze dood? (1976 [Cornelis Vreeswijk, 1966])
  17. Bonnie St. Claire – Dokter Bernhard (1976)
  18. Bert De Coninck – Evelyne (1977)
  19. Alexander Curly – Trollenlied (1977)
  20. Kazzen en Koo – Wat ik geleerd heb in dit leven (1977)
  21. The Bontjie Stars – Madiwodo (1979)
  22. Dorpsstraat – Lepeltje (1979)
  23. Drukwerk – Ik verveel me zo (in Amsterdam-Noord) (1979)
  24. Tedje en de flikkers – Van Agt (1979)
  25. Braak – Ik ben oké (1980)
  26. Danny Boy – Repperdeklep (1980)
  27. Armand & The Kik – Snelle jongens (1981 – 2015)
  28. Ton Lebbink – Voetbalknieën (1981)
  29. Het Goede Doel – In ’t leven (1982)
  30. Toontje Lager – Lente in Twente (1982)
  31. Doe Maar – De bom (1982)
  32. Janse Bagge Bend – Sollicitere! (1982)
  33. Klein Orkest – Over 100 jaar (1983)
  34. De Div – Als lemmingen (1984)
  35. Van Kooten & De Bie – Ouwe lullen moeten weg (1984 – 1989)
  36. Arbeid Adelt! – Stroom (1985)
  37. André Hazes – Ik meen ’t (1985)
  38. Trafassi – Wasmasjien (1985)
  39. Frank Boeijen – Kronenburg Park (1985)
  40. Rowwen Hèze – De Peel in brand (1987 – 1991 – 2008)
  41. VOF De Kunst – Eén kopje koffie (1987)
  42. Clouseau – Anne (1989)
  43. De Kreuners – Ik wil je (1990)
  44. Hugo Matthysen – Blankenberge (1990)
  45. Tröckener Kecks – Met hart en ziel (1990)
  46. The Scene – Blauw (1991)
  47. Kinderen voor Kinderen – Wakker met een wijsje (1991)
  48. Gorki – Mia (1992)
  49. Osdorp Posse – Moordenaar (1992)
  50. De Jazzpolitie – Ze zijn terug (1993)
  51. Paul de Leeuw & Ruth Jacott – Blijf bij mij (1993)
  52. Normaal – Doe effen normaal (1994)
  53. Van Dik Hout – Stil in mij (1994)
  54. Extince – Spraakwater (1995)
  55. Raymond van het Groenewoud – Twee meisjes (1995)
  56. Guus Meeuwis & Vagant – Het is een nacht (Levensecht) (1995)
  57. Hakkûhbar – Gabbertje (1996)
  58. Acda & De Munnik – Het regent zonnestralen (1998)
  59. Laïs – ’t Smidje (1998)
  60. De Raggende Manne – Kramp van je kanis (1998)
  61. Volumia! – Afscheid (1998)
  62. K3 – Heyah mama (1998)
  63. Gordon & Re-Play – Never nooit meer (1999)
  64. De Kast – Wa’t ik bin (2000)
  65. Belgian Asociality – Morrege (2002)
  66. Spinvis – Astronaut (2002)
  67. De Heideroosjes – Damclub hooligan (2003)
  68. Bløf – Omarm (2003)
  69. Flip Kowlier – In de fik (2004)
  70. Neet oet Lottum – Hald mich ens vas (2004)
  71. Ali B ft. Yes-R en Brace – Leipe mocro flavour (2005)
  72. Jan Smit – Laura (2005)
  73. Marco Borsato – Rood (2006)
  74. Lange Frans & Baas B – Ik wacht al zo lang (2006)
  75. Daniël Lohues – De ganzenkoning (2006)
  76. Opgezwolle – Hoedenplank (2006)
  77. Fixkes – Kvraagetaan (2007)
  78. Heidevolk – Wodan heerst (2007)
  79. Hannelore Bedert – Vocabulaire (2008)
  80. De Dijk – Mijn van straat geredde roos (2008)
  81. De Jeugd van Tegenwoordig – Hollereer (2008)
  82. De Kift – Knoeck (2008)
  83. Nynke Laverman – Halleluja (2008)
  84. Roosbeef – Onder invloed (2008)
  85. Die Twa – Asto mar by my bist (2009)
  86. De Fanfaar – Armand Pien (2009)
  87. Pater Moeskroen – Joost (2011)
  88. Broeder Dieleman – Duuzend veugels (2012)
  89. The Kik – Simone (2012)
  90. Mr. Polska – Hausa wausa (2012)
  91. Maaike Ouboter – Dat ik je mis (2013)
  92. Eefje de Visser – In het echt (2013)
  93. Slongs Dievanongs – Lacht nor mij (2013)
  94. Belle Perez – Ich haaw van och (2014 [Noordkaap – Ik hou van u, 1995])
  95. Typhoon – Liefste (2014)
  96. Het zesde metaal – Dag zonder schoenen (2014)
  97. Fresku – Gooi jezelf weg (2015)
  98. Tourist LeMC – Koning Liefde (2015)
  99. Swinder – Smokken binnen vergees (2015)
  100. Kenny B – Parijs (2015)

Dit is de lijst. Maar die is niet zonder slag of stoot tot stand gekomen. Steeds weer schoten me nieuwe acts te binnen die ik eigenlijk niet had mogen weglaten. Dan moest er een minder belangrijk liedje sneuvelen, dikwijls een oude liefde. Pijnlijk allemaal. Hieronder zie je een paar wijzigingen die ik sinds 2015 heb gedaan. In 2017 ben ik op een gegeven moment gestopt met alle wijzigingen bij te houden.

Versies

  • 12 april 2015: eerste lijst aangelegd met 88 nummers.
  • idem: toegevoegd “Madiwodo”, “Donker om je heen”, “Hald mich ens vas”, “Ik wacht al zo lang”, “Armand Pien”, “Joost” en “Sukkel voor de liefde”
  • 13 april 2015: toegevoegd “Het ritme van de regen”, “De zotte morgen”, “Snelle jongens”, “Blijf bij mij”, “Het regent zonnestralen” en “Mijn leven”, geschrapt “Wees niet bang voor mijn lul” en “Ik vind je leuk”.
  • idem: ingevoegd “Waar gaan wij naartoe na onze dood?” (voorheen een lege plaats waarvan alleen de band vaststond).
  • 14 april 2015: Toegevoegd “Verdronken vlinder”, “Stroom” en “Het is een nacht (levensecht)”, geschrapt “Vrienden van vroeger”, “Picknick” en “Onderweg”.
  • idem: Toegevoegd “Moordenaar”, geschrapt “Hartendief”.
  • 19 april 2015: Toegevoegd “De wilde boerndochtere” en “’t Smidje”, geschrapt “Kom uit de bedstee, mijn liefste” en “Keer op keer (Loop naar de maan)”.
  • 7 januari 2017: Toegevoegd “Rockin’ Billy”, “Ouwe lullen moeten weg” en “Lacht nor mij”, geschrapt “‘k Wist niet dat je kwaad werd”, “Mijn leven” en “Heleen”.
  • 8 januari 2017: Toegevoegd “Kaapren varen”, geschrapt “Deurhroeistjin”.
  • 16 januari 2017: Toegevoegd “Alles is vrij” en “Never nooit meer”, geschrapt “Ik bel je zomaar even op” en “Ik mis jou”.
  • 22 januari 2017: Toegevoegd “Testament”, geschrapt “Verdronken vlinder”.
  • 12 februari 2017: Toegevoegd “Dinge-dong”, “Dokter Bernhard” en “Ik meen ’t”, verwijderd “Omdat”, “Louise” en “Donker om je heen”.
  • 29 mei 2017: Toegevoegd “Gabbertje”, “Liefste” en “Gooi jezelf weg”, verwijderd “I wanne be a one day flay”, “Nederwiet” (versie met Kempi) en “Probleem” (Fit).

Niet in de lijst
De onderhonden: net buiten de boot, vaak met pijn in het hart.

  • Boudewijn de Groot – Vrienden van vroeger (1966): Er zijn zoveel Nederlandstalige acts dat zelfs Boudewijn de Groot met twee nummers te veel ruimte innam. Dit nummer en het volgende heb ik toen vervangen door één nummer: “Verdronken vlinder”. Zijn allermooiste wat mij betreft. Toch heb ik uiteindelijk gekozen voor “Testament”. Ook een prachtig nummer, dat bij nader inzien iets beter in mijn plan paste.
  • Boudewijn de Groot – Picknick (1967): Zie boven. Ja mensen, mij doet het ook pijn…
  • Egbert Douwe – Kom uit de bedstee, mijn liefste (1968). Ook geen gemakkelijke beslissing, maar ik was “De wilde boerndochtere” vergeten. Daar moest een ander nummer voor sneuvelen, en dat werd dan maar deze melige parodie.
  • Teach-in – Dingedong (1975): Natuurlijk een evergreen, maar in de jaren ’70 wordt de spoeling al dunner. Liever Rob de Nijs en Neerlands Hoop, die zich structureel met het Nederlands bezighielden.
  • Doe Maar – Wees niet bang voor mijn lul (1979): De band staat er nog steeds twee keer in (waarvan één keer met Kempi); de underground-buurthuizenmuziek van eind jaren ’70 is met Bots, Drukwerk en Tedje & de Flikkers al ruim vertegenwoordigd (wel opgenomen geweest).
  • De Raggende Manne – Ik vind je leuk (1992): Met 30 seconden te kort, vervangen door het conventionelere “Kramp van je kanis”.
  • De Dikke Lul Band – Vibratorverslaafd (1994): Een soort van persoonlijke favoriet, maar er zijn grenzen. Stel je voor dat ik artiesten moet gaan uitleggen dat zijn er niet in staan en deze band wel!
  • Anthonie ‘Hero’ Kamerling – Toen ik je zag (1996): Mooi liedje, ondanks de potsierlijke tekst, maar echte bands en zangers hebben voorrang boven eendagsvliegen. Bovendien is Guus Meeuwis, die het nummer schreef, al opgenomen.
  • Wow! – Keer op keer (Loop naar de maan) (1997): Dit bijna vergeten bubblegumnummer had ik graag behouden voor de vrolijke noot – van alleen maar megahits of alleen maar verantwoorde liedjes word ik niet blij. Maar met de immer toenemende concurrentie werd het onhoudbaar. Het vergelijkbare K3 gaat voor.
  • Sven & Dave – In bad (omstreeks 1998): Een van de vele puberale wanproducten van dit BNN-duo, ten koste van Bert en Ernie alsook Kool & The Gang: “Er is een feestje hier bij ons in bad”/ “Een heel leuk feestje, want wij zijn lekker nat.” Eigenlijk mag die niet in de vergetelheid raken, maar dat moet dan maar op een andere manier. Bovendien: DJ Sven (“Ga die maar schoonmaken!”) staat al in de lijst, samen met Peter Koelewijn en Miker G.
  • Twarres – Wêr bisto (1999): Echt prachtig, maar De Kast, dat langer bestond en zich structureel met Nederlands én Fries bezighield, gaat voor.
  • Abel – Onderweg (2000): Meer Nederlandstalige bands, de spoeling wordt dunner. Uit de lijst verwijderd ten gunste van Guus Meeuwis; niet per se beter maar veel productiever en daarmee relevanter.
  • Kutschurft – Met je kanus in mijn anus (2002): Niet iedereens humor. Zie ook de opmerking bij de DLB…
  • Brainpower – Dansplaat (2002): Vanaf deze tijd komen er veel rappers op. Als we die allemaal opnemen, bestaat een kwart van de lijst uit hiphop. Brainpower is aardig, maar Extince gaat voor.
  • Raymzter – Down met jou (2003): De betere en succesvollere Ali B gaat voor.
  • Veldhuis & Kemper – Bijzonder (2003): Acda & De Munnik gaan voor.
  • Brace – Hartendief (2005): Spijt me, maar ik was “Moordenaar” van Osdorp Posse vergeten. Die mócht niet ontbreken. Brace mag dat desnoods wel.
  • Boerenrock: Ook zo’n persoonlijke favoriet. Het hele genre moet het dan maar met “Doe effen normaal” van Normaal doen. Maar wie geïnteresseerd is, kan ik van harte ook Bökkers, Surrender, Bertus Staigerpaip, Jovink & de Voederbietels en Mooi Wark aanbevelen.
  • Zomaer en B-Brave (Nederlandstalige boybands). Ik heb niets tegen het fenomeen boyband. Ook dit muziekverschijnsel heeft zijn Nederlandstalige vertegenwoordigers; die moeten er eigenlijk in. Anderzijds zijn ze geen van beide (ik ken er maar twee) belangrijk genoeg om er een andere band voor uit te gooien.
  • Ries de Vuyst. Een obscure Zeeuws-Vlaamse bard, iets minder obscuur sinds Broeder Dieleman met hem optrad. Steengoed en een grotere bekendheid waard, maar we hebben uit die regio Broeder Dieleman al. Daarom sneuvelde hij toen ik me bedacht dat ik iemand anders vergeten was. Geen enkele lijstverwijdering deed zoveel pijn…
  • Arnhemsgewijs. Had op zich als eerste Nederlandstalige r&b-band (?) een plaatsje verdiend, maar moest wijken voor Re-Play.

Nieuw
Nieuwe acts ontdekt na het opstellen van de lijst. Die moeten er voorlopig maar buiten blijven, anders moet ik nog meer de kam halen door de huidige 100.

  • De Duiven – De waarheid is toch niks voor jou en mij (2014 – 2015): Nu (14 april) alleen op Soundcloud, album komt op 24 april uit.
  • Wederganger – Wera-Wulfa (2015) Nederlandstalige deathmetal. Nederlandstalige metal in het algemeen is nog een nichegenre. Heidevolk moet de kar maar alleen trekken. Misschien is Wederganger zelfs wel beter dan Heidevolk – ik dat geval laat ik ze nog wel eens stuivertje wisselen.

K3 laat zich aflossen – wat ik daarvan vind

Geef het maar toe. Al roep je nog zo hard dat je bezig bent met dat fantastische nieuwe album van Courtney Barnett, de teasers voor de aankomende Mumford & Sons dan wel Muse analyseert, of op Spotify zoekt naar obscure Faeröerse avant-gardebands, sinds gisteren ben je voornamelijk met één ding bezig: K3 stopt ermee, en hoewel dat na een jaar of 17 best een keertje mag, komt dat hard aan. Niet hard in de zin van “ik moet huilen”, het is meer dat er een tijdperk eindigt. Dat hoort natuurlijk niet, bij een kindergroepje dat zulke onbeduidende bubblegumliedjes maakt. Hoe heeft het zover kunnen komen?

K3 bediende een publiek dat voor een groot deel samenviel met de doelgroep van Tik Tak en de Teletubbies, al kwamen er ook beduidend oudere kinderen op af (om maar te zwijgen van de volwassen mannen). Wat het meidengroepje anders maakt dan andere massacultuur voor kinderen, is dat ze niet als zodanig bedoeld zijn. K3 werd in 1998 door Niels William (Samson en Gert kwamen pas later om de hoek kijken) bij elkaar gebracht als Vlaamse kloon van de Spice Girls. Die groep was de twee jaar daarvoor een uit de hand gelopen succes onder tieners en kon zelfs – eventjes – een beetje goedkeuring bij de critici losmaken. De keuze voor de Nederlandse taal lag voor de hand: zowel in Nederland als in Vlaanderen was, in het kielzog van Clouseau, een bloeiende Nederlandstalige scene ontstaan. Ook tienerpop in de moerstaal (Isabelle A) deed het bij onze zuiderburen goed. In Nederland werd het voorbeeld van de Spice Girls trouwens ook nagevolgd: herinner je je Wow! nog (“Keer op keer/ Kom ik een jongen tegen…”)?

Dat mislukte. De single “Wat ik wil” deed niet veel. Het liedje “Heyah Mama” werd commercieel wel succesvol, maar flopte toch: het had de Belgische inzending voor het songfestival moeten worden, maar Marcel Vanthilt (van Arbeid Adelt!, maar toen al vooral van de tv) boorde het groepje de grond in. Niet alleen de muziek moest eraan geloven, de meisjes kregen ook de seksistische aanduiding ‘fijne vleeswaren’ mee. Om een lang verhaal kort te maken: debuutalbum Parels sloeg enorm aan, maar alleen bij kinderen en niet bij tieners.

Dat alles maakte K3 tot een atypisch kinderbandje. Echte kleutermuziek is buitengewoon simpel een kort, de Vlaamse meisjes zongen gewone popliedjes van drie minuten met coupletten, refrein en bridge. De teksten waren ook niet helemaal kindvriendelijk: “Hittegolf in mijn hart/ laat mij vanavond naar je kamer komen/ duizend hete dromen.” (Het doet bijna denken aan Doe Maar, een serieuze band maar een met een erg jeugdig publiek, dat tegen wil en dank vijfjarigen “Je loopt je lul achterna” deed zingen.) Weliswaar bubblegompop, maar toch: pop. Dat maakt het voor (jong)volwassen luisteraars een stuk beter aan te horen dan de muziekjes die men overdag op Zapp draait. De erotische teksten verdwenen, maar verder werd de formule weinig meer veranderd.

Hoe verliep mijn eerste kennismaking met K3? Bij ons thuis hadden we één iemand die ten tijde van de doorbraak in Nederland (2000/2001) tot de doelgroep behoorde. Mijn zusje was een jaar of acht toen Parels 2000 (de uitgebreide versie van het debuut) in huis kwam. Mijn broertje en ik hadden het niet echt begrepen op deze kleinemeisjeszooi. Om de muziek niet meer te horen, verstopten we zelfs de cd binnen in de computerkast. Dat bleek een gouden vondst: tegen de tijd dat we het geval weer teruggaven, was de zusterlijke interesse in de meidengroep overgewaaid.

Toen kwam mijn studie. Ineens was ik het huis uit en de behoefte om me tegen mijn zusje af te zetten verdween als sneeuw voor de zon. Mijn medestudenten, die waarschijnlijk helemaal geen broertjes en zusjes onder de 12 hadden, bleken er zelfs fan van. Ironisch natuurlijk, maar toch… “Op vakantie hebben we drie dagen lang alleen K3 gedraaid, ik heb me nog nooit zo gelukkig gevoeld!” Anderen schroomden niet om de liedjes in de pauze tijdens college zelf te laten horen. Studenten muziekwetenschap! Vond ik het gek? Natuurlijk. Maar een paar maanden later was ik zelf bekeerd!

Hoe dat kan? Misschien komt het juist doordat we tot onze knieën in de muziekstudie zaten. De meesten van ons luisterden voornamelijk klassieke muziek. Popmuziek, ook intelligente popmuziek, is over het algemeen nu eenmaal simpeler, minder ambitieus en minder ingenieus dan de klassieke meesters. Als je uit de klassieke hoek komt en je houdt toch van popmuziek, dan heb je je snobisme al voor een groot deel opzij gezet. Van Björk en Sufjan Stevens naar K3 is het dan niet zo’n grote stap meer. Iedereen begrijpt heus wel dat het jouw hele muzieksmaak niet is, dus waarom niet?

Ik ken verhalen van studenten die naar hun concerten gingen, al dan niet geschminkt als goths om vooraan tussen de gechoqueerde kinderen te headbangen. Zo bont het ik het nooit gemaakt. Wel heb ik één cd (uiteraard afgeprijsd) en één poster (superafgesprijsd) van ze gekocht.

Het eigenaardigste aan dit hele verhaal moet nog komen. Onze docent twintigste-eeuwse muziek, dr. Paul van Emmerik, kwam in een college ook met K3 aanzetten. Deze stoffige en onhippe man, de laatste die je met camp in verband zou brengen, bouwde zijn colleges normaal op rondom de moeilijkste avant-gardemuziek en lastige filosofische vraagstukken. Voor één vraagstuk had hij echter wat anders nodig: zouden aliens, zonder kennis van zaken, een wezenlijk verschil horen tussen Wolfgang Rihm en “Blub ik ben een vis”?

Wat ik er dan van vind? De liedjes zijn goed gecomponeerd, maar vaak openlijk gejat (althans: openlijke rip-offs). Als Spice Girlskloon schoten ze tekort, maar voor de doelgroep waarbij ze uiteindelijk terechtkwamen waren ze prima. (Goed in hun soort, al zegt dat nooit alles: de Kalasjnikov is ook goed in zijn soort.) Maar belangrijker: het is wel degelijk een groep met karakter. Hoe commercieel en gemaakt ook: er was ten langen leste een typische K3-sound, de meisjes vonden het overduidelijk zelf leuk, hadden een geweldige klik (ook later met Josje) een bleven ook na hun dertigste giechelkonten. En dom waren ze niet, zoals wel meerdere keren uit publieke optredens in quizzen er dergelijke is gebleken. Maar het allerbelangrijkste: ook kleine kinderen van nu luisteren nog dolgraag K3. Terwijl de fans van het eerste uur inmiddels achter in de twintig moeten zijn, staan de zesjarigen nog steeds vooraan bij hun concerten. K3 is toch echt wel een relevant deel van onze cultuur geworden, zeker als je bedenkt dat de modale bubblegumact maar achttien maanden lang succesvol blijft.

Tot slot: de dames houden ermee op, maar de band niet: ze zoeken drie opvolgsters. Dat is nou het enige jammere. Het had Gert gesierd als hij de formule niet eeuwig wilde uitmelken. De onderneming zal nu wel een zachte dood sterven.

PS: Ik heb tijdens het typen van dit stukje naar de Heideroosjes geluisterd.

Roosbeef – Kalf

Een beetje mosterd na de maaltijd, deze recensie. Het nieuwe album van Roosbeef is al een paar weken verschenen en uitentreuren besproken in gezaghebbender media dan mijn blog. Het heeft zo lang geduurd omdat ik op de vinylversie zat te wachten. Die was voor vandaag (13 maart) aangekondigd, maar bleek hedenmorgen een dikke maand uitgesteld. Nu heb ik de cd maar gescoord.

Roosbeef was, zoals mijn lezers vast nog wel weten, die Nederlandstalige band rond Roos Rebergen die meisjesachtige, onrijpe maar superintelligente alternatieve pop maakte. Mensen die jaren geleden kennis maakten met Roosbeef zullen de band zeker terug kennen. Het onrijpe is er langzaam af gegaan, maar het speelse (en toch een beetje kinderlijke) is gebleven. De zangeres zegt het zelf mooi:

Mijn dromen zijn over de 18
Mijn haar niet in een staart
Mijn dromen zijn over de 18
Ik wil nog steeds een paard

Wat is er veranderd? Haar voordracht, die in het begin nog iets brutaals had, is schuchterder geworden dan ooit. Zachtjes, haast mompelend komen de woorden over de verloren liefde, de niet-verloren liefde met wie je het toch best gezellig hebt, de gewone dingen des levens, de verwondering over de wereld haar mond uit.

Net zoals altijd weer weet de zangeres de teksten van a tot z spannend te houden. Roos heeft een zeldzaam talent voor timing van onverwachte wendingen. “Liefste, lik onze wonden schoon voor ze komen”; “Jij was al een man, maar ik nog niet”; “Laat mij niet ongedeerd” – het zijn zomaar drie grepen uit het tekstboekje. Een handjevol liedjes over de liefde voor jongens, en eentje voor een paard – maar ze komt nog niet in de buurt van welk cliché dan ook.

Over de teksten gesproken: Er zit een Duitstalig liedje tussen. “Und man liebt so viel” is niet van Roos. Ze lijkt met de Duitse uitspraak echter geen moeite te hebben. Iets wat van haar Nederlandse dictie minder gemakkelijk gezegd kan worden. Rebergen heeft (zoals altijd al) een uitgesproken Poldernederlands accent. Dit ondanks haar duidelijke liefde voor Vlaanderen, die blijkt uit het liedje “De Schelde”. Haar taalgebruik is gek genoeg ook vervlaamst. Kalf, de albumtitel, is een Zuid-Nederlandse uitdrukking voor ‘onvolwassen meisje’, en op de site van de band gaat het van “de hoofdvogel afschieten” en “putje winter”. Maar goed, haar accent is echt het enige wat mij aan Roosbeef stoort, dat zegt genoeg.

Muzikaal valt de plaat relatief conventioneel uit. De EP Warüm uit 2012 klonk behoorlijk apart, avant-gardistisch bijna. Deze plaat klinkt ook alternatief en zeker niet commercieel, maar ligt een stuk gemakkelijker in het gehoor. Er zitten gitaar- en pianoballads bij, en vooral “Raak mij aan”, met zijn strijkkwintet en zijn romantische climax baart opzien. De zachte krachten worden afgewisseld door rocknummers, al zou ik het geen ‘rockgeweld’ willen noemen. En natuurlijk is het met de muziek als met de teksten: lang voordat het cliché toeslaat, is ze allang de andere kant op gedraaid.

Het eindoordeel mag duidelijk zijn: dit is een prachtplaat voor wie al van Roosbeef hield. De liefhebbers van harde muziek zal de plaat niet bereiken, maar dat hoeft ook niet, als Roos en haar band maar zo subtiel, intelligent en spitsvondig blijven. En laten we dat afspreken: blijf ook een beetje kinderlijk, anders is de lol eraf.

PS: Roos, als je dit leest, zullen we een keer samen een buitenrit maken? Als jij je paard hebt gekocht?

Swinder – Swinder

Het stereotype van de Groninger lijkt op dat van de indiaan uit de negentiende eeuw. De inboorling ziet machteloos toe hoe de regering zijn land leeg rooft en bij wijze van coping mechanism neemt hij zijn toevlucht tot opperste zwijgzaamheid. De cultuur van hard werken en stoïcijnse stugheid wordt aan alle Nedersaksen toegeschreven, maar toch wel het vaakst aan de Groningers.

Misschien kan Swinder, een fonkelnieuwe Groningse dialectrockband met nationale allure, daar iets aan doen. We zien geen hoekige boerenzoon maar een redelijk jonge en hippe band. Zanger-boegbeeld Bas Schröder heeft een blonde baard waar de opperhipsters in Amsterdam en Utrecht jaloers op kunnen zijn en leeft zich in zijn liedjes vol overgave uit met teksten die in Maastricht en Zierikzee net zo hard zullen aankomen als in Bedum of Slochteren. Het album werd uitgegeven bij ons nationale knuffel-indielabel Excelsior en werd vooral in thuisprovincie Groningen groots gelanceerd: alle abonnees van het Dagblad van het Noorden kregen het ‘spaigelploatje’ gratis bij hun krant. Ook aan de rest van Nederland gaat het album niet ongemerkt voorbij: het album is bijvoorbeeld te vinden op de Luisterpaal van 3voor12.

Eén associatie komt onmiddellijk op bij het luisteren: het is precies Skik. Niet het Skik van de debuutplaat, meer het rijpere Skik van de opvolger Niks is zoas ’t lek (de zanger is volgens zijn eigen teksten al 31, een laatbloeier dus). Schröder heeft, net als Daniël Lohues, een licht nasale en knauwerige dictie die goed past bij de Nedersaksische streektaal. Een manier van zingen bovendien die doet denken aan het Amerikaans Engels, precies de reden waarom het Nedersaksisch zich zo goed voor rockmuziek leent. Het Gronings van Swinder staat wel een stuk verder van het AN af dan het Drents van Skik, en is navenant moeilijker te verstaan. Gelukkig voor mensen van buiten de regio zit er een tekstboekje bij de cd.

Ook muzikaal komt de inspiratie uit Erica. Het is veelal countryrock wat de klok slaat, en net als Skik richt Swinder zijn plaat in met een welkome afwisseling tussen opgewekte, vlotte liedjes (“Spiet”, “Smokken bin vergees”) en sombere overpeinzingen (“Aanders as veurhen”). De elektrische gitaar en het slagwerk worden afgewisseld dan wel omlijst door akoestische snaren en melodica (althans: die hoor ik; het boekje vermeldt dit instrument niet en noemt alleen “toetsen”). Als vocale hulptroepen heeft de band onder meer Matthijs van Duijvenbode en Tangarine (waarom proberen die jongens het zelf niet eens in het Fries?) ingezet.

Hoewel dit album dus niet het origineelste is, mag de vergelijking met Skik geen afrader zijn. Er zijn slechtere bands om de mosterd bij te halen, en Skik beperkte zich, net zo min als Swinder, tot één stijl. Door de overeenkomst in taal dringt de vergelijking zich al snel op. Als Bas Schröder in het refrein zingt van ‘Tringelingeling op fietse noar Stad’, gaan de gedachten vanzelf uit naar “Op fietse”, ook al is “Noar Stad” een heel ander liedje. En lest best: het talent om een instant klassieker als “Spiet” te schrijven, met zijn geweldig lekkere melodie, kun je niet van een ander lenen.

En die teksten! Ede Staal, tot nu toe de koning van alle Groningse streektaalmuziek, beperkte zich tot koolzaad, kanaaltjes en “vrouger”, maar Swinder zingt over het leven van… iedereen. Over de liefde, zoals het een popmuzikant betaamt. “Ik huif nait mit vlaigtuug/ Den mit die bin ‘k ja ok in e wolken laif.” On-Gronings gepassioneerd. Maar dat noordelingen wel degelijk hun emoties van zich af kunnen zingen, wisten we natuurlijk al sinds Nynke Laverman de fado naar Friesland bracht.

We hebben hier een veelbelovend, fraai en lekker album, dat afrekent met een hoop vooroordelen. Na twee jaar tobberig nieuws over aardbevingen en verzakkingen komt er nu iets opbeurends en verheffends uit Groningen. De taalbarrière wordt vast een probleem en de band moet zich blijven ontwikkelen, maar het kan bijna niet anders of heel Nederland is klaar voor Swinder!

The Kik – 2

Bij het debuutalbum van de Rotterdamse band heb ik een kapitale vergissing gemaakt: ik kocht niet de elpee, maar de cd. En dat terwijl je voor maar vier euro meer de plaat met de cd er gratis bij had! Akkoord, ik had toen nog geen platenspeler, maar juist voor zo’n retroband is de vinylrevival toch bedoeld?

Sinds ik die vergissing beging, is er een hoop veranderd. Ik heb een pick-up en The Kik is van hipstersensatie uitgegroeid tot muzikale knuffelbeer en intussen alweer voormalige huisband van De Wereld Draait Door. Bovendien is de groep alweer aan een nieuw album toe. De verkoopstrategie is evenwel dezelfde: opnieuw kun je de elpee kopen met de cd incluis. Mooi dat ik deze keer de juiste beslissing heb gemaakt.

De naam van de plaat is niet echt creatief te noemen; misschien werden de bandleden het onderling niet eens. De platenhoes geeft een betere indruk: achter de karige buitenhoes blijkt een fraaie binnenhoes met fotocollage te zitten. De betekenis van de bonte verzameling beelden (van een aanmaning tot een oude Coca-Colareclame) mag de luisteraar zelf uitmaken.

De hoes blijkt een goede voorbode voor de plaat. De band is duidelijk zichzelf gebleven, maar heeft zich van binnen op veel punten opnieuw uitgevonden. De beatliedjes met Rotterdamse teksten zijn gebleven, maar de focus lijkt te zijn opgeschoven van midden jaren zestig naar het einde van dat decennium. De enige cover op het album, “Ik doe wat ik wil”, komt bijvoorbeeld uit de hardrockperiode van de Bee Gees, terwijl “Simone”, de grote klapper van debuutalbum Springlevend, teruggaat op een liedje uit 1966.

Hun eigen composities worden eveneens ambitieuzer, soms in de geest van progressieve en/of psychedelische rock. Ik had dat kunnen weten toen ik de heren op Twitter hoorde over bezoekjes aan een klavecimbelzaak en museum Van Speelklok tot Pierement. Wat ze daar moesten? Nou, in “Lot uit de loterij” komt een klavecimbel voor, en in het droogkomische “Spiegel spiegel” horen we een draaiorgel! Nog een opmerkelijk muzikaal uitstapje: het oer-Rotterdamse “Schilderstraat”, over een muzikant uit Crooswijk, lijkt wel een liedje van The Ramblers. Ook de teksten van 2 maken meer indruk op mij dan die van Springlevend. De liefde is minder overheersend als onderwerp, en de liedjes díé erover gaan, klinken minder naïef-puberaal. De onbereikbare liefde is ineens lesbisch en die ene geweldig mooie vrouw kan maar het beste in de zomer komen, als iedereens hoofd naar liefde staat.

Als er iets op het album aan te merken valt, is het het gebrek aan hooks en nummers met hitpotentie. De twee meest aansprekende nummers van Springlevend (“Simone” en “Zevenhuizer zondag”) waren beide covers; evenzo is nu “Ik doe wat ik wil” (ten overvloede: het enige nummer dat ze niet zelf schreven) de grote knaller. Daar hoeven we echter niet mee te zitten als alle andere nummers goed in het gehoor liggen, prikkelen en nimmer op elkaar lijken. In de stortvloed aan retroacts die de afgelopen jaren over ons heen kwam is The Kik een van de weinige bands die de oude stijl niet namaken, maar naar eigen smaak doorontwikkelen. Geen imitatio maar aemulatio. Daaraan herken je een kunstenaar.

Daniël Lohues – D

Wie mij kent en/of mijn blog volgt – niet zo veel mensen, ben ik bang – weet dat ik de platen van Daniël Lohues blind koop. Je bent deskundige of je bent het niet, tenslotte. Dezer dagen kon ik de winkel weer in, want Lohues heeft weer een album uitgebracht, zoals hij al jarenlang met een ijzeren regelmaat in februari doet. De Drentse zanger-schrijver maakt veel platen en ook voortreffelijke – een opvatting die je in veel meer recensies terugvindt. Met die staat van dienst ligt de lat natuurlijk hoog. We moeten daarom streng zijn: gewoon een ‘goede’ plaat is niet genoeg.

D opent al meteen veelbelovend met een oorstrelend bluegrassliedje (“Niks is meer weerd as vandaage”); een echt Lohues-liedje ook: zowel de muziek als de alledaagse filosofie komen ons vertrouwd voor. Dat betekent niet dat hiermee de toon voor de hele plaat gezet is. Zoals het voorgaande album, Ericana, rockinvloeden in zijn bluegrasslandschap toeliet, zo waaiert dit album uit naar de mainstreamcountry (“Weet da’k wat vergeten bin”, “Zunde, zunde, zunde”), terwijl er ook luisterliedjes opstaan die aan het Allennig-vierluik herinneren.
  Ook tekstueel is er iets veranderd. Hoewel het album wel opent met een filosofisch liedje, gaat een groot deel van de plaat over de liefde; over meerdere liefdes uit Lohues’ leven, zo te horen. Ook zijn er liedjes over vrienden die het soms blijkbaar moeilijk hebben, en natuurlijk liedjes over het weggaan en weer thuiskomen. Opvallend, en een beetje verontrustend, is de afsluiter “Met joe weet ik altied hoe en wat”. Gaat dit over een imaginaire vriendin?
  Als we zo streng zijn als ik me hierboven had voorgenomen, zijn er wel een paar liedjes die niet helemaal voldoen aan de eisen. “Op het platteland”, nochtans tot single gebombardeerd, schiet bijvoorbeeld tekort. Het komt een beetje over als boerenchauvinisme, al is het vast niet zo bedoeld. Lohues, de meester van het intieme, persoonlijk en alledaagse, is niet op zijn best als hij een plechtig, kamerbreed lied probeert te schrijven. Ook sommige van zijn liefdesliedjes vallen weinig op. Dat kunnen we de muzikant echter gemakkelijk vergeven als we luisteren naar het rocky (maar akoestische) “Joezölf”, of naar het sublieme naspel in “Kom mar hier”: een paar akkoorden op het harmonium die in al hun eenvoud niet zouden misstaan in het werk van César Franck.

Dit is alweer de vierde van de “Emmer platen”, de albums die Daniël Lohues maakt met zijn vrienden Bernard Gepken en Guus Strijbosch. Lohues heeft al aangekondigd dat het zijn laatste is: het wordt tijd voor iets anders. Jammer, zou je misschien zeggen, want deze combinatie klinkt nog lang niet afgezaagd. Aan de andere kant heeft de Drentse musicus altijd uitgeblonken in veelzijdigheid. Misschien kan hij maar beter nieuw terrein verkennen: des te meer zal hij ons met zijn volgende plaat verrassen.

OOR-popencyclopedie, 19e editie

Sinds 1978 brengt OOR elke twee jaar een popencyclopedie uit. Tien jaar geleden kreeg ik de editie van 2004, die ik bestudeerde tot ik haar bijna uit mijn hoofd kende. Een decennium later is de popmuziek flink veranderd, dus werd het wel tijd voor een nieuwe versie. Het blijkt meteen de laatste te zijn: “The final edition”, staat er op de kaft.

Begrijpelijk, maar jammer. Begrijpelijk omdat je tegenwoordig een veelvoud van de pop-informatie uit dit boek gratis via het internet kunt inzien (terwijl informatie op het internet in 2004 nog vaak chaotisch en onbetrouwbaar was). Zelf heb ik net zo goed aan die ontwikkeling meegewerkt, door mijn jarenlange bijdragen aan Wikipedia. Toch zal ik de Popencyclopedie missen. Met honderden dicht bedrukte pagina’s A4 staat er nog steeds heel erg veel in, en je hebt het overzichtelijk op papier bij je. Veel meer dan van het internet, dat verstopte informatieriool, kun je uit dit werk bijvoorbeeld nuttige tips halen, en ontwikkelingen zijn een stuk beter bij te houden.

The final edition, dat is niet zomaar de laatste editie maar ook de definitieve editie. Dat schept verwachtingen. Is deze negentiende druk geschikt voor de eeuwigheid?
  Deze editie is in elk geval dikker dan ooit; dat begint al goed. Dat betekent dat er voor het nieuwe materiaal niet massaal oude lemma’s zijn weggehaald. Natuurlijk zijn er wel artikelen verdwenen – zo gaat dat al vanaf de tweede editie. Wie ligt er nog wakker van Aaliyah, of van de Raymzter, om maar eens twee acts te noemen die in 2004 nog een part lemma hadden? Het lemma ‘Destiny’s Child’ is vervangen door ‘Beyoncé’ – haar solowerk is nu immers belangrijker. Het schrappen van Shakira doet pijn (ze is nog altijd een van de grootsten van haar continent), het schrappen van Skik dan wel Daniël Lohues (nu een kopje onder ‘Nederland’) is een vergissing: een zeer productieve muzikant met platen die hoge ogen gooien bij critici, ook die van OOR zelf.
  Wel terecht verwijderd zijn acts die weinig met popmuziek te maken hebben. Orchestra Baobab (aanwezig in de 14e en 15e editie) is ongetwijfeld een topgroep maar hoort thuis in speciale boeken over Afrikaanse muziek. Hetzelfde geldt voor Philip Glass: hoe invloedrijk hij ook is, hij blijft een klassiek componist en stond in de Popencyclopedie een beetje uit zijn context. Gek genoeg mocht jazzman Miles Davis zijn lemma wel houden.

Als we kijken naar de informatie die erbij is gekomen, dan blijken er voornamelijk bestaande lemma’s te zijn uitgebreid. Nieuwe platen, nieuwe projecten, bezettingswisselingen, sterfgevallen (Lou Reed!) etc. Zelden is de gelegenheid te baat genomen om een artikel echt te herschrijven. Soms is de tekst domweg verouderd. Voorbeeld: van Ashanti (een kopje onder ‘R&B’), van wie al in geen tien jaar meer iets vernomen is, wordt gezegd: ‘Dat lijkt haar populariteit voorlopig niet te deren.’
  Bij brede artikelen begint deze werkwijze (cumulatieve updates) soms te irriteren. Het kopje ’21e eeuw’ in het artikel ‘Nederland’ beslaat inmiddels 18 kolommen (6 pagina’s) in wc-rolopmaak (natuurlijk om ruimte te sparen; een nadeel van papieren media), met eindeloze reeksen namen, vaak zonder noemenswaardige beschrijving (het doet denken aan een telefoonboek). Een betoog of lijn is ver te zoeken – het overduidelijke resultaat van steeds weer achter elkaar plakken van nieuwe feiten. Sommige acts worden zelfs twee keer omschreven (bijvoorbeeld Nynke Laverman).
  Natuurlijk zijn er ook nieuwe acts bijgekomen. Niet allemaal hebben ze evenveel in het boek te zoeken. Lady Gaga, De Staat en The xx zijn terecht opgenomen; Go Back to the Zoo en The Lumineers daarentegen lijken me minder relevant; uit hypothetische volgende edities zouden ze even gemakkelijk weer verdwijnen. Dat maakt het boekwerk, dat zoals gezegd zonder opvolger zal blijven, al minder geschikt voor de eeuwigheid.

Een voordeel van de Popencyclopedie tegenover Wikipedia is de journalistieke invalshoek. De schrijvers zitten niet met handen en voeten gebonden aan Wikipedia’s ijzeren objectiviteitsbeginsel en mogen weleens hun gefundeerde mening geven. Het is een verademing als een artikel over Amy Winehouse opent met ‘Joodse soulzangeres die zwarter klinkt dan heel Motown bij elkaar.’ Ik twijfel wel over Lordi (genoemd in het kopje ‘Eurovisie Songfestival’ onder het lemma ‘Hitparadepop’): wat ik ervoer als een kleine revolutie (metal in een popliedjesbolwerk!), doen zij af als ‘nog het beste te omschrijven als een parodie op de hardrock’. De ergste valkuilen weten ze niettemin te ontwijken: Justin Bieber, pispaal van alle zelfverklaarde popliefhebbers, wordt hier met respect behandeld. (Of hij een eigen lemma verdient, is trouwens vers twee.)

Verschillende lemma’s bevatten fouten, vooral als ze gaan over andere muziek dan de pop sinds midden jaren ’60. In het artikel ‘Avant-garde’ wordt atonale muziek nog steeds gelijkgesteld met twaalftoonsmuziek; in het lemma ‘Nederland’ begint de vaderlandse rock nog steeds met Peter Koelewijn. Althans: in de hoofdtekst, want verderop in het artikel hebben de echte pioniers, de Tielman Brothers, wel een eigen kopje. Het onderzoek van Lutgard Mutsaers wordt zelfs expliciet genoemd. Was het, al jarenlang, echt te veel gevraagd om ook de hoofdtekst te herschrijven?
  Nu we het toch over Mutsaers hebben: zij beschreef niet alleen de indorockers, maar ook de Palingpop. De Popencyclopedie deed dat jarenlang ook. In 2004 verloor de BZN echter zijn lemma (sindsdien een kopje onder ‘Nederland’). De redactie had die ruimte nodig voor de ‘betere popmuziek’ (haar eigen woorden), waar BZN ondanks zijn grote plaatverkoop uiteraard niet onder viel. Ik heb het altijd nogal elitair gevonden dat een band, die de muziekwetenschap wel de moeite van het bestuderen waard acht, door een muziekblad te min werd gevonden.
  Des te blijer was ik met het artikel ‘Nick & Simon’. Blijkbaar hadden de auteurs zich toch over hun persoonlijke smaak heen gezet. Het roept wel nieuwe vragen op: waarom dan niet Jan Smit (nu op minstens drie verschillende plaatsen in het boek behandeld)? Of de 3JS? Had er niet beter een lemma ‘Volendam’ of ‘Palingpop’ kunnen komen, waarin de hele traditie in één verhaal verteld wordt?

Het is duidelijk: als ik de Popencyclopedie (mede) had geschreven, had ik haar anders gemaakt. Dat maakt het echter geen slecht boek. De overgrote meerderheid van de informatie is juist, bruikbaar, eerlijk en goed afgewogen. Er is maar één ding waar deze negentiende editie echt in faalt: de definitieve versie zijn. Als de mensen van OOR echt een monument willen achterlaten, moeten ze over twee jaar nog een editie uitbrengen, met minder nadruk op recente bands, meer coherente verhalen en meer aandacht voor muziekwetenschappelijk onderzoek. Mochten ze nog een musicoloog zoeken: ik ben beschikbaar!

Het doemscenario van David Byrne

Gisteren confronteerde Leo Blokhuis zijn Twittervolgers met een zeer pessimistisch opiniestuk: Spotify en zijn concurrenten zullen alle creativiteit lamleggen. “Ik ben bang dat hij gelijk heeft”, zei de popkenner nog over de schrijver. Vanmorgen komt recensent Menno Pot, ook al op Twitter, met dezelfde link aanzetten. Hij is iets voorzichtiger dan Leo Blokhuis, maar “een onzinvisie vind ik het niet.”

Het stuk in kwestie staat in The Guardian, is van de hand van Talking Heads-zanger David Byrne (à propos: wat wordt die man oud! Gek idee dat niet alleen de generatie van de sixties, maar zelfs de kopstukken van de New Wave nu al op leeftijd raken) en heeft als titel: “The internet will suck all creative content out of the world”. Nogal een straffe stelling, die je niet elke dag in een opiniestuk tegenkomt. In dit essay stel ik mezelf twee doelen: ten eerste het weerleggen van Byrnes bewering (de gemakkelijkste van de twee, vanwege de ongenuanceerd boude toon ervan), ten tweede proberen uit te zoeken waar de muziek, en meer in het algemeen de kunst, in het internettijdperk dan wel heen gaat.

In vergelijking met de boude titel schrijft Byrne een behoorlijk gebalanceerd en weloverwogen stuk. Toch is de argumentatie relatief simpel. Omdat mensen gratis, of voor een habbekrats, muziek kunnen streamen, zullen ze niet meer voor cd’s of downloads betalen. Daardoor storten de inkomsten uit de muziekconsumptie in. Bovendien: van het relatief kleine bedrag dat Spotify (en vergelijkbare diensten; voor het gemak zal ik de rest van het stuk doen alsof Spotify de enige streamingdienst is) aan de platenmaatschappijen uitkeert, gaat ook nog maar een fractie naar de artiest. Zelfs van een hit als Get Lucky kun je dan niet meer leven. Aankomende artiesten, die geen zakken met geld uit bijvoorbeeld uit bijvoorbeeld merchandise (‘prullen’) kunnen halen, kunnen in het vervolg niet meer van de muziek leven en zullen er snel mee ophouden. Omdat je gelijkaardige tendensen ziet bij andere cultuuruitingen – Netflix bijvoorbeeld – zal kunst niet meer lonen; daarom zal het internet alle creativiteit lamleggen.

Ik snap heel goed welke schadelijke effecten Spotify (wat ik zelf trouwens nog niet heb) op de muziekwereld kan hebben. De allesverwoestende klap voor aankomende bands zie ik echter niet. Laten we, om te beginnen, eens kijken naar hoe dat ging in het LP- en cd-tijdperk. Dit tijdperk begon rond 1950 (toen de net uitgevonden vinylplaten belangrijker werden dan bladmuziek) en duurde tot ongeveer 2000 (toen het downloaden een steeds grotere krater in de cd-verkoop ging slaan). Er waren geluidsdragers vóór die tijd (schellak) en na die tijd, maar alleen in de tweede helft van de twintigste eeuw domineerden fysieke geluidsdragers het muzieklandschap echt. Hoe kwamen jonge artiesten toen aan de bak? Ze gingen niet met zelfgeproduceerde platen langs de platenzaken met de boodschap “Hallo, ik ben Jan en ik kan toevallig wel goed zingen, wilt u vijf van mijn platen in de winkel leggen?” Behalve dat het onbegonnen werk is om alle zelfbenoemde artiesten te gaan uitpluizen om daartussen die ene parel te vinden, was het opnemen van een plaat – met uitzondering van de jaren ’90, toen de productie van cd’s gemakkelijker werd – onbetaalbaar voor particulieren. Artiesten moesten dus altijd al tegen een steile muur op voordat ze zelf maar “aankomend” waren: ze moeste worden opgemerkt (gescout) op het moment dat ze nog niets voorstelden, ze moesten tot professionals worden getraind en hun muziek moest worden ‘vermarkt’ – allemaal gigantische investeringen, die platenmaatschappijen niet voor de eerste de beste overhadden. En zelfs als ze de radio hadden gehaald, was het nog maar een gok of hun muziek een hit zou worden. Ook in de dagen dat Byrne met zijn Talking Heads furore maakte, gaapte er dus een groot gat tussen creativiteit en geld verdienen, een gat dat niettemin overbrugd werd.

Ja, zou Byrne zeggen als hij over mijn schouder meelas, maar de platenmaatschappij kon dat daarna terugverdienen met de verkoop van platen. Dat kan nu niet meer. Inderdaad, maar er zijn meer bronnen waaruit artiesten hun inkomsten kunnen halen. Byrne noemt zelf al mogelijkheden: “Some of us have other sources of income, such as live concerts, and some of us have reached the point where we can play to decent numbers of people because a record label believed in us at some point in the past.” Maar David Byrne gaat ervan uit dat die mogelijkheden er alleen voor gearriveerde artiesten zijn. Dat lijkt me niet. Liveoptredens zijn er genoeg in de wereld. Je vindt ze in cafés, in aula’s van scholen en bedrijven, soms zelfs in grote winkels maar vooral op festivals. De laatste jaren zijn festivals met livemuziek als paddenstoelen uit de grond geschoten – ondanks de crisis. Meer mensen dan ooit gaan de straat op om een keur aan bands te horen spelen, terwijl jongeren steevast één of meerdere festivals in hun vakantie opnemen. Hier zien ze, uiteraard, de grote namen waarvoor ze komen, maar verwachten ze tevens een aanbod aan kleinere namen die ze nog niet kennen (of misschien van tevoren even op YouTube opzoeken). Byrne zou nog een punt kunnen hebben als de tendens die hij bespreekt nu al aan den dag treedt. Immers: de cd-verkopen zijn nu al zo ingezakt dat beginnende artiesten er niet van kunnen leven. Ik zeg: kijk naar de carrière van The Kik. In een paar jaar tijd zijn die van volkomen onbekend via “leuke retroband uit Rotterdam” en “Nederlandstalige sensatie voor hipsters” uitgegroeid tot een band die heel Nederland kent. Met de frequentie waarmee zij gevraagd worden, kom je echt niet aan betekenisvol ander werk toe; toch zijn ze er niet binnen een jaar mee opgehouden.

Nu we het toch over The Kik hebben: laten we eens kijken hoe deze band aan zijn naam en faam is gekomen. Dat is gebeurd via de radio (het ondanks veel ouwehoerprogramma’s nog steeds waardevolle 3FM), maar vooral via internet. Zelf ben ik op Twitter doodgegooid met enthousiaste berichtjes over The Kik, net zo lang tot ik eens ging luisteren. De keerzijde van het internet, namelijk gemakkelijkere naamsbekendheid voor nieuwe bands door snellere verspreiding van hypes dan ooit, onderkent Byrne volstrekt niet. Sterker nog: hij ontkent de waarde ervan: áls je op Spotify (een ander internet dan dat van de streamingdiensten noemt hij niet) al een nieuwe band leert kennen, dan ga je toch zijn cd’s of mp3’s niet kopen als de streamingversie gratis voor je neus ligt. Maar internet kan wel de kloof tussen beginnende en gearriveerde artiesten helpen dichten: er is nu veel minder tijd dan vroeger nodig om een echte hype te worden. Des te eerder ben je, als je geluk hebt, gearriveerd en kun je zalen uitverkopen. En inderdaad, de meeste muzikanten zullen nooit zover komen, maar dat was niet anders in de cd-tijd.
  Byrnes zwartgallige kijk op het internet berust op een veelvoorkomende vergissing, of eigenlijk op twee vergissingen. Ten eerste ziet hij van een ingrijpende technische verandering alleen de nadelen. Zo iemand noemt men in het Engels een luddite, naar de negentiende-eeuwse werkloze wevers die zich met geweld tegen de stoommachine verzetten. Hij geeft dat zelf min of meer toe aan het einde van zijn stuk: “[T]here’s no reason artists should simply accept the terms and join up with whatever new technology comes along. Now I’m starting to sound like a real Luddite[.]” Zelf ben ik daar ook wel eens voor uitgescholden, en wel toen ik eerder dit jaar een grammofoonplaat kocht. In de hoes zat een kaartje: “Hells bells, you’ve just purchased a new vinyl record, you odd luddite you!”
  Ik zal geen poging doen om die kwalificatie te weerleggen. Ik ben ook een beetje gehecht aan dingen van vroeger, omdat ik de virtuele wereld vaak kil en fantasieloos vind. Maar ik ben niet de enige. Overal in de westerse wereld schieten de platenverkopen de hoogte in. Deze trend onder hippe jongeren hangt samen met de zucht om je huis vol te zetten met ouderwetse spulletjes: kasten, bedden, serviesgoed maar ook typemachines, analoge camera’s en grammofoonplaten. De huidige retrotrend zal ooit wel voorbijgaan, de verkoop van elpees vermoedelijk niet. Ze dienen namelijk meer dan één doel: behalve de mogelijkheid om de muziek te kunnen horen betekenen ze ook: muziek hébben, beschikken over een tastbaar voorwerp dat met jouw favoriete kunst verbonden is. De opkomst van geluidsdragers heeft de cultuur van bladmuziek en zelf muziek maken nooit helemaal vervangen. Net zo min zal Spotify ooit de cultuur van een platenkast om trots op te zijn opheffen bij degenen voor wie dat er echt toe doet.
  Daarmee komen we aan de tweede vergissing die mensen vaak maken bij moderne techniek: de impact ervan overschatten. Er wordt wel eens gespot met mensen die de invloed van techniek ónderschatten (mensen die bij de eerste auto’s zeiden: dat wordt niks), maar met het tegenovergestelde zijn ook grote missers gemaakt. Toen eind jaren ’90 de internetzeepbel werd opgepompt, kon je zelfs mensen met verstand horen verkondigen dat eeuwenoude economische wetten van vraag en aanbod nu niet meer golden, omdat de virtuele wereld nu eenmaal volstrekt nieuwe, en vooral andere, regels kende. We weten allemaal hoe dat is afgelopen. Net zo min als het internet universele economische wetten kon opheffen, kan datzelfde internet een muziekcultuur compleet lamleggen.

Daarmee komen we aan het laatste, meest fundamentele bezwaar. Byrne zegt heel stellig dat het internet een einde zal maken aan alle creativiteit op de wereld. Voor iemand die opgroeide in de jaren ’50 (een tijd waarin je nog rijk moest zijn om een auto of televisie te hebben), is het internet een zeer ingrijpende ontwikkeling. De eerste vijftig jaar van zijn leven was de plaat (hetzij vinyl, hetzij digitaal) de standaard bij het maken van populaire muziek. De artiesten waarmee hij opgroeide brachten platen uit, hij werd zelf in die traditie groot en de bands die bij hem in het voorprogramma mochten, volgden dat pad eveneens. En dan opeens stort dat systeem in. Dat lijkt het einde van de wereld.
  Maar kunst bestaat natuurlijk al langer dan David Byrne. Kunst is feitelijk datgene wat ons van de dieren onderscheidt, alsook van onze aapmenselijke voorouders. Sinds Homo sapiens zich 50.000 jaar geleden ging bezighouden met geavanceerd gedrag – historisch antropologen noemen dat behavioral modernity – hebben ze kunst gemaakt: grotschilderingen, godsbeeldjes, ingekerfde symbolen, en zeker ook poëzie en muziek, want deze kunstvormen zijn universeel bij alle volkeren op aarde. Ook in wat wij de ‘beschaafde wereld’ noemen heeft kunst, zeker ook muziek, in allerlei vormen bestaan: als begeleiding van dansen, in de voordracht van lange teksten, in godsdienstige rituelen, als vermaak van vorsten of als openbaar vertoon van macht en goede smaak (in de vroegmoderne tijd), als verheven vermaak voor een opkomende burgerij (negentiende eeuw), als kunstzinnig doel op zich (moderne kunst in de twintigste eeuw), als emancipatiemiddel voor een genegeerde klasse (jazz en blues), en dat allemaal voordat de geluidsdragers de markt gingen domineren. Hoe reëel is het om te denken dat de komst van het internet voor het eerst in tienduizenden jaren menselijke geschiedenis voor een volledig kunstloze samenleving zal zorgen? Dat de digitale revolutie, anders dan alle eerdere revoluties van welke aard dan ook, werkelijk “alle creatieve inhoud de wereld uit zal zuigen”? Dat, vanwege het internet, mensen massaal hun scheppende impulsen, die ze van nature meekrijgen, compleet gaan negeren?

Zeg nu zelf, dat is niet erg waarschijnlijk. Hoe gaat het dan wel verder? Ik had immers beloofd dat ik ook daarop even zou ingaan. Om te beginnen zijn de cd- en vinylverkopen nog lang niet uitgestorven. Platenmaatschappijen moeten, en zullen, daar voorlopig rustig mee doorgaan. Spotify zal niet helemaal dezelfde plaats innemen als voorheen platen en cd’s; het wordt eerder een soort privéradio of (bijna) gratis jukebox.
  Verder kunnen we een gedeeltelijke terugkeer naar livemuziek verwachten. Niet alleen omdat je daarvoor nog steeds moet betalen (of, als het gratis is, op een plek moet komen waar je tot consumptie wordt verleid), maar ook omdat mensen, nu het luisteren naar muziek zo gemakkelijk en openbaar is, verlangen naar een exclusieve beleving. Misschien klinkt dat als wistful thinking, maar dat is het niet helemaal. Kijk alleen maar naar de bloei van festivals. Niemand hoeft naar een festival: niet voor de muziek (die je gratis kunt krijgen, meestal in een betere uitvoering dan live op een concert), niet voor het bier (dat je goedkoper en beter in de supermarkt krijgt) en niet voor de vakantie (die je op talloze andere plekken kunt vieren). Toch raken ze vol. Hun aantrekkingskracht moet dus wel deels in de exclusieve beleving liggen.
  Tot slot sluit ik een terugkeer naar het zelf musiceren niet uit. Ik geef toe dat ik deze trend nog niet op grote schaal waarneem, dus misschien is hier wél wensdenken in het spel. Maar als mensen inderdaad op zoek zijn naar exclusieve kunstbeleving, dan is dit een heel aantrekkelijke: door zelf te musiceren toon je als geen ander aan dat je moeite doet voor de muziek. Het is veel exclusiever dan een fysieke geluidsdrager (die immers hetzelfde klinkt als de Spotify-versie) en ook exclusiever dan livemuziek (waarbij de band voor een grote massa speelt, en je maar moet hopen dat ze van deze versie iets bijzonders maken). Mocht deze trend zich inderdaad ontwikkelen, dan kunnen musici daar nog een heel aardig centje aan verdienen. Dan moeten ze wel zorgen dat hun bladmuziekboeken echte hebbedingetjes zijn, anders wordt alsnog alles op de piratenmanier verspreid. Beck gaf vorig jaar een heel aardige voorzet met zijn Song Reader, wie volgt?

Mensen, reageert!

Daniël Lohues – Ericana

“Na deze tournee wordt het tijd dat Lohues iets anders gaat doen; de koek raakt langzaamaan op.” Dat was de slotzin die ik van tevoren al voor deze recensie in mijn hoofd had. Voor de derde keer heeft Daniël Lohues een album gemaakt met zijn twee Emmer medemuzikanten; heel veel nieuws had ik daarom niet verwacht. Kwam ik even bedrogen uit!

De Drentse zanger-schrijver liet het neologisme ‘Ericana’ – americana, maar dan uit zijn eigen woonplaats – al eerder in interviews vallen. Eigenlijk valt bijna al zijn muziek van de laatste jaren (het Allennig-vierluik en de twee voorgaande Emmer platen) wel onder die noemer te schuiven: allemaal draaiden ze om Amerikaanse plattelandsgenres als blues, folk en bluegrass.
  Toch is deze plaat anders. Waar de voorgaande platen strikt akoestisch waren, wordt nu de elektriciteit weer toegelaten. Rockinvloeden, al aan te wijzen op voorganger Gunder, zijn niet langer latent. In die zin schuift de muzikant met dit album weer iets naar Skik op. Naast americana met of zonder rockinvloed zijn er nog andere, ongebruikelijke genres te ontdekken: wat te denken van het reggaeliedje “A’j joe verkleden as schaop”? Of van de afsluiter “Arcadië”, zo te horen een hommage aan de newagemuziek van Mike Oldfield, waarvoor Lohues een heuse mellotron onder het stof vandaan haalde?

Ook de thematiek is veranderd. Nog steeds krijgen we filosofische en diep persoonlijke teksten voorgeschoteld, maar de optimistische sfeer van de vorige twee albums is weg. Een stukgelopen relatie (of de verwerking van meerdere voorbije relaties?) domineert het album. Niets nieuws bij Lohues, al levert het niet de zwartgallige weeklachten van vroegere platen op. Ook het thema van op reis gaan (“Onderweg naor Idaho”) en weer terug verlangen (“Weiteveen”) komt de fan vertrouwd voor. Aan het einde van het album klaart de hemel op, wat culmineert in het mierzoete “Arcadië” (de enige misser van het album; is het ironisch bedoeld?).

Al met al is dit weer een raak en pakkend album: vertrouwd muzikaal idioom en taalkeuze, maar nooit een herhalingsoefening. Steeds meer blijkt Daniël Lohues niet alleen heel veel stijlen te beheersen, maar ze ook eindeloos te kunnen vermengen. Mijn angst voor “meer van hetzelfde” bleek ongegrond. De Drent mag rustig nog een jaar met zijn twee vrienden doorgaan.