Honderd keer pop in je moerstaal (38)

Dit jaar schrijf ik een geschiedenis van de Nederlandstalige popmuziek in honderd chronologische stukjes, steeds geconcentreerd rondom één nummer. Vandaag deel 38.

Maandag hadden we met André Hazes een grensgeval. Is dit nog wel pop, moet je je al dan niet hardop afvragen als zo’n volkszanger voorbij komt. Het nummer van vandaag komt uit een heel andere hoek, maar roept dezelfde vraag op.
  “Het droevige popjaar 1985 knapte aardig op van de Antilliaanse zomerhit van Trafassi”, schrijft Vic van de Reijt over “Wasmasjien”, want daarover hebben we het. 1985, het jaar waarin de gestopte Nederlandstalige rage een groot gat in de hitlijsten achterliet, leverde in elk geval een zeer geslaagde Nederlandstalige zomerhit op. Trafassi is geen Antilliaanse maar een Surinaamse band. Bij het maken van “Wasmasjien” zijn de heren echter uitgegaan van een Antilliaans nummer, de “Salsa antiyana” van Macario Prudencia. Vandaar.
  Salsa, daar wringt hem de schoen. De vorige keer dat ik een Surinaams liedje besprak (aflevering 21) zei ik al dat veel Surinaamse hits mijn rubriek niet hadden gehaald. Latin is goeie muziek, maar in principe geen pop. Daarom ontbreken de kasekoliedjes van Max Woisky sr. en jr. Geen kaseko, dus in principe ook geen salsa.
  Toch voelt het bij dit nummer anders. Ik zie dit nummer heel erg in samenhang met andere zomerhits, die vaak wel popliedjes zijn (rock, disco, reggae etc.). En trouwens: latin heeft dezelfde culturele wortels als popmuziek. Europese harmonie, Afrikaans ritme en de melodie zit er tussenin. Dus kom, laten we niet te streng zijn.

“Wasmasjien” kennen mijn lezers waarschijnlijk (in ieder geval de lezers uit Nederland). Het origineel is minder bekend. Laten we even luisteren.


Eén ding kunnen we meteen al vaststellen: “cover” is nogal overdreven. Het is heel aardig van Trafassi dat ze Prudencia als componist noemen, maar dat was niet nodig geweest. Het zijn allebei salsanummers, daar houdt het wel zo’n beetje op.
  Het is wel interessant om te zien hoe deze salsa in Suriname is gekomen. De salsa is een betrekkelijk jong genre, dat in de jaren zestig in Amerika ontstond bij latino’s, vooral Puetroricanen en Cubanen. De jaren daarop ging de muziek terug naar waar ze vandaan kwam: het Caribisch gebied en Latijns Amerika. Binnen de kortste keren danste de halve Spaanstalige wereld de salsa.
  Curaçao ligt in het Caribisch gebied, vlakbij het Spaanstalige Venezuela, en het Papiaments heeft veel weg van het Spaans. Daar vond die muziek wel ingang. Suriname is wat geïsoleerder. Het ligt net niet in het Caribisch gebied. Het grenst wel aan Brazilië, maar die grens loopt door ongerept oerwoud – de rijke muziekcultuur van de grote buurman komt daar dus ook niet zomaar binnen. Suriname en Curaçao liggen bijna tweeduizend kilometer uit elkaar. En toch: blijkbaar scheppen de Nederlandse taal en het gedeelde verleden een culturele band, waardoor het plaatje van Macario Prudencia de oversteek kon maken.

Wat is dit dan voor een nummer? Er moet gedanst worden, dat is duidelijk. En jazeker, het gaat ook weer over seks, als je goed luistert:

     Zoals je weet heb ik geen tijd,
     dus zocht ik een flinke meid
     om voor mij de was te doen.
     Maar die dame vroeg steeds meer poen.

Zwarte mannen zijn allemaal macho’s en willen altijd dansen. Trafassi vindt het geen punt om dat stereotype te bevestigen. Prudencia trouwens ook niet (ik kan de tekst niet verstaan maar die schijnt best schunnig te zijn). Toch is dat niet helemaal eerlijk. Trafassi werd in eigen land niet alleen met “Wasmasjien” bekend, maar ook met politiek geladen protestsongs als “Brombeere”. Maar ja, die zijn in het Sranantongo, dus die kom je hier niet tegen. Trouwens, het werden ook geen hits in Nederland…

N3rdistan in TivoliVredenburg

“Deze Marokkaanse band slaat met een mix van elektronica en Arabische poëzie een brug tussen de Arabische wereld en het Westen.” Eerlijk gezegd werd ik van deze aankondiging nog niet erg warm. Ze klinkt naar politieke correctheid van het gemaakte soort: kijk ons eens alle invloeden vreedzaam naast elkaar zetten en zo de harmonie tussen de volkeren bewaren! Gelukkig viel het mee.

Concreet: N3rdistan is een Marokkaanse (geen Nederlands-Marokkaanse maar een Marokkaans-Marokkaanse) band die bestaat uit zang, drumstel, samples, fluit en een instrument dat ik niet helemaal kon thuisbrengen maar dat sterk lijkt op de Indiase sitar. De teksten komen van diverse preklassieke, klassieke en moderne Arabische dichters; om die reden vond men het nodig om van tevoren arabiste Djûke Poppinga even voor een spoedcursus Arabische poëzie te laten zorgen.

Het programma werd voorafgegaan door een stuk klassieke Arabische muziek, verzorgd door twee Syrische vluchtelingen en een Palestijn op zang, trommel en luit. Voor de Marokkaanse jongens in de zaal was dit blijkbaar even doorbijten – zij stonden te wachten op de ritmes van de hoofdact – voor de rest van de zaal een zeer intelligente, rustige opwarmer.

N3rdistan werd van tevoren op verschillende plaatsen “hiphop” genoemd. Ik denk dat je die band daarmee tekort doet. Hij put in feite uit heel veel verschillende popstijlen (zowel direct uit westerse stijlen als uit Arabische popmuziek) en in de meeste nummers wordt gewoon gezongen. Er zijn invloeden van rap, maar ook van punk, van funk, van pop en zelfs van progrock, als er binnen hetzelfde liedje van maatsoort wordt gewisseld.

Het gebruik van een echt drumstel, geen drummachine, geeft een ontegenzeggelijke levendigheid die veel hiphopacts ontberen. Dat wil niet zeggen dat de elektronica afwezig is: in de hoek stond een meisje (ik heb geen namen onthouden) achter twee laptops de meeste uiteenlopende samples te produceren.

Het minste wat je van deze mengeling kunt zeggen, is dat ze echt werkte: het klonk nergens gemaakt of onverenigbaar. Uiteraard heeft men in de Arabische wereld al jarenlang geëxperimenteerd met allerlei mengelingen tussen de traditionele muziek en de westerse pop; een muziekwereld die grotendeels aan ons voorbijgaat. Niettemin klinkt N3rdistan een stuk frisser en onvoorspelbaarder dan veel Noord-Afrikaanse pop, en lang zo kitscherig niet.

Hoewel ik allerwegen een reputatie van stijfheid hoog te houden heb, bracht deze muziek me bijna onmiddellijk aan het dansen. Voor het merendeel van het publiek duurde dat wat langer. Het Marokkaanse deel van de zaal bewoog mee, en een enkele autochtoon in de zaal ging duidelijk vaker naar hiphop of Mystic Grooves, maar voor de rest bleef men vrij rustig staan.

Dat zal wel te maken hebben met de onbekendheid van deze muziek. Uiteraard is dat ook een groot nadeel als het om de teksten gaat. Er is ons verteld dat die afkomstig zijn van grote Arabische schrijvers, maar als je geen Arabisch verstaat, moet je dat maar geloven. Af en toe kwam de zanger ons melden waar het volgende lied over ging, of wie het geschreven had. Los van het gebruik van een vreemde taal was de tekst soms onduidelijk gearticuleerd, of kwam de stem niet goed uit de mix, waardoor ze ook voor Arabische sprekers niet goed te verstaan moet zijn geweest.

Het eindoordeel over dit concert is zonder meer positief: ik heb fijn (zij het ook niet goed) gedanst, goede muziek gehoord en het gebruik van Arabische poëzie is ook een plus. Het zou voor onze cultuur beter zijn als Nederlandse zangers ook eens een hele zaal met jongeren op Vondel los lieten gaan.

Rotterdams Philharmonisch Orkest – Sinfônico Brasil

De afgelopen week was ik meer dan gemiddeld bezig met Brazilië. Waarschijnlijk is mijn interesse gewekt door het WK voetbal twee jaar geleden en nu aangewakkerd door de aankomende Olympische Spelen. De beslissing om nu net dit concert bij te wonen – nog wel in De Doelen, waar ik al dertien jaar niet meer was geweest – was daarom redelijk impulsief.

Het programma van gisteravond was tweeledig, zeg maar gerust hybridisch. Voor de pauze werd er werk van Braziliaanse componisten uitgevoerd, met weliswaar veel invloed uit de folklore maar toch: klassiek. Na de pauze kwam een in Brazilië wereldberoemde samba-artiest, Paulinho da Viola, een uur lang aan bod. Volgens de aankondiging van het concert treedt hij nooit buiten Brazilië op, maar nu wel – niet Lissabon, niet New York, niet Londen maar Rotterdam krijgt de eer om bij uitzondering deze grootheid te ontvangen.

De noviteit miste haar uitwerking in elk geval niet. Het gebruikelijke concertpubliek was sterk in de minderheid vrijdagavond. Ik wist nauwelijks dat Nederland een Braziliaanse gemeenschap had, maar de vele mooie meisjes en het overal hoorbare Portugees maakten toch wel duidelijk dat je hier met een Braziliaans publiek van doen had. Ook niet heel gebruikelijk: bij de deur werd je verwelkomd door een groepje trommelaars en berimbau-spelers, binnen speelde een ensemble samba en bossa nova (compleet met ingehuurde dansers) en aan de bar werden caipirinha’s verkocht. Kortom: de sfeer zat erin.

Het eerste werk was de Sinfônia da Alvorada van Antônio Carlos Jobim, althans de eerste twee delen daaruit. Deze muziek werd geschreven voor de oplevering van Brasília in 1960. Het werk deed populistisch aan: sfeerbeelden met strijkerstremoli en parallelle kwinten die doen denken aan Respighi en Ravel. Daar is niets mis mee – avant-gardistisch werk zou in één programma met populaire muziek misschien een beetje misstaan – maar het was geen memorabele compositie. Ook jammer is dat het stuk niet helemaal werd uitgevoerd. De delen gaan direct in elkaar over en na het tweede deel werd het werk nogal abrupt afgebroken.

Hierna verliet het orkest, dat deze avond trouwens door de Venezolaan Manuel López-Gómez werd gedirigeerd, het podium, op acht cellisten na. Zij kregen de taak om de Noors-Nederlandse zangeres Kari Postma te begeleiden in de Cantilena van Heitor Villa-Lobos. In dit stuk wilde de componist het contrapunt van Bach aan de Braziliaanse folklore paren. De voordracht van Postma was helaas een beetje orthodox, met veel vibrato. Het folkloristische element gaat zo wel erg naar de achtergrond; bovendien raakte de tekst net zo onverstaanbaar als bij opera. Voor het volume is het ook niet nodig: een sopraan kan best zonder vibrato boven een paar celli uit klinken.

Het volgende werk was een gitaarconcert van Yamandu Costa, die in het stuk, zoals de reizende virtuozen van weleer, zelf de solopartij speelde. Ik moest denken aan een stuk dat ik anderhalf jaar geleden op November Music heb gehoord: een gitaarconcert van Stian Westerhus. Niet alleen was in beide stukken de invloed van de populaire muziek overal aanwezig, de solist werd ook hier zelf een soort popster doordat hij behalve spelen ook moest zingen.
  Het stuk had zijn goede en zijn minder goede kanten. In het eerste deel botsten toegankelijke en minder toegankelijke stukken al te abrupt op elkaar, het tweede deel – omdat we vanavond niet met een standaardpubliek te maken hadden, werd er tussen de delen door geklapt – was wat al te zoet. Alleen in het derde deel verliep echt evenwichtig en geïntegreerd. Veel beter waren de twee pauzetoegiften (!) die Costa daarna gaf. Een solostuk dat stilistisch verwant was aan zijn concert (een mengelmoes van klassieke gitaar, flamenco en zo’n beetje alles wat de folklore aan gitaarmuziek te bieden heeft) werd gevolgd door een improvisatie op Carinhoso, een liedje dat het Braziliaanse deel van de zaal moeiteloos meezong.

Doordat de gitarist zijn publiek in het Portugees vroeg om mee te zingen met een liedje dat wij niet kennen, kreeg je af en toe het gevoel op andermans feestje te zijn. Dat gevoel overheerste ook het tweede deel met Paulinho da Viola, voor wie de meeste mensen ongetwijfeld waren gekomen. Ondanks de zeldzaamheid van een optreden buiten Brazilië had de oude sambista een beminnelijke uitstraling: geen “wat boffen jullie toch maar weer dat ik hier optreed” maar een paar vriendelijke woorden voor het orkest en een kort praatje over zijn muziek. Wat Brazilianen zich bij samba voorstellen gaat verder dan ultraritmische muziek om met drie veren aan je toges op te dansen. De scheidslijn tussen samba en bossa nova blijkt niet scherp, en de zanger-schrijver blijkt ook – zoals hij zelf al zegt – met de veel rustiger choro overweg te kunnen.
  Het tweede concertdeel verliep rustig. Paulinho is te oud om gekke dingen op het podium te doen. Hij zit gewoon te zingen (zijn stem klinkt verre van sleets) met zijn gitaar of cavaquinho (een soort ukulele), terwijl het orkest zijn werk doet. De liedjes die hij tijdens het concert bracht, stonden netjes in het programma aangegeven – handig voor leken zoals ik, die de muziek later kunnen nazoeken. Natuurlijk kwamen er toegiften – drie zelfs, want het publiek was merkbaar verrukt om deze man in Rotterdam te horen.

Hoewel niet alle composities even goed waren, en hoewel ik, ondanks mijn recente flirt met de Braziliaanse mei cultuur, nog steeds weinig heb met sambamuziek, heb ik toch waar voor mijn geld gekregen. Een divers programma met veel onbekende muziek, twee concerten voor de prijs van één en een gratis voor- tussen- en naprogramma in de foyer. Helaas liep het tegen elven en moest ik nog terug naar Utrecht – het was nog steeds te gezellig om weg te lopen. Was het bij Mozart en Beethoven ook maar zo’n feest in De Doelen. Toch?