Vanaf zaterdag 27 april komt er een nieuw programma op de Concertzender. “Sanssouci” gaat het heten, en het is helemaal gewijd aan de klassieke en preklassieke periode. Drie keer raden wie het programma gaat maken!
Lees verder
Categorie archieven: Klassieke muziek
Een handje tweedehands cd’s
Als medewerker bij een radiozender kom je met een hoop muziek in aanraking. Helemaal mooi is het als je wat muziek mag meenemen. Een beknopte recensie als dank aan mijn collega’s bij de Concertzender.
Lees verder
Barbara Hannigan – Dance with me
Er ligt een nieuwe cd van Barbara Hannigan in de winkel. Altijd goed nieuws! Helemaal als ze daarop samenwerkt met orkest LUDWIG en het Berlage Saxofoonkwartet, twee Nederlandse geweldenaars van ensembles. Toch?
Lees verder
Nederlandse hofopera’s uit de achttiende eeuw
Heel vaak ga ik niet naar Den Haag, en beroepshalve hoef ik er ook niet vaak te zijn. Vandaag vond er in Diligentia, het voorname achttiende-eeuwse theater aan het Lange Voorhout, echter een historisch concert plaats. In meer dan één opzicht.
Het programma bestond uit delen van opera’s die aan het Nederlandse hof werden uitgevoerd. Hoe weinig bekend ook, de stadhouders Willem IV en V haalden in de tweede helft van de achttiende eeuw buitenlandse componisten naar Den Haag om opera’s voor hen te schrijven. Ook onder de adel en de gegoede burgerij leefde deze kunstvorm. Wel werd er in Nederland verwacht dat opera Franstalig was. Dat leverde hier de ongewone situatie op dat Italiaanse, Duitse en Boheemse componisten libretti in het Frans gingen toonzetten.
René Seghers, die zich liever muziekfilosoof dan musicoloog noemt, had de eer dit alles en nog meer te vertellen. De man, die met zijn spierwitte colbertje en felrode das aangenaam excentriek afstak tegen het saaie smart casual van het Haagsche concertpubliek, heeft zich de afgelopen jaren in de Nederlandse opera verdiept en schrijft er momenteel een boek over. De achttiende eeuw was al helemaal een zwart gat, omdat iedereen maar aannam dat die Hollandse stadhouders toch geen geld overhadden voor zoiets buitenissigs als hofopera.
Nochtans konden we beter weten – ten dele in elk geval. We kunnen bijvoorbeeld weten dat de negenjarige Mozart in 1765 in contact kwam met hofcomponist Graaf, en ook voor de prins en prinses speelde. Hij schreef hier ook een aria, “Conservati fedele”, naar een tekst van Metastasio. Die aria kregen we, samen met een paar andere, al direct in het voorprogramma te horen. Seghers had namelijk het niet onaardige idee om tijdens de inloop al muziek te laten spelen. Door de informele setting – mensen praatten er natuurlijk doorheen – en het arrangement voor (moderne) fluit, klarinet, bassethoorn en cello kreeg je meer het idee dat je op een upper class tuinparty was dan op een concertpodium. De pauze werd zelfs opgevrolijkt met een rococo-aria voor tenor, elektrische gitaar en accordeon… In een wereld waarin oude muziek altijd pijnlijk “authentiek” moet zijn werkt dat eerlijk gezegd wel bevrijdend.
In het concert zelf geen Mozart, wel opera’s van volkomen onbekende meesters als Giovanni Battista Zingoni, Johann Kauchlitz Colizzi en Philipp Meissner. Inheemse composities waren er van Jacob Jan van Wassenaer (zoon van Unico, die we kennen van de Concerti armonici) en Godfried van Swieten, die naast zijn mecenaat ook zelf componeerde.
Het niveau van de opera’s (althans van de aria’s en ensembles die we te horen kregen) was wisselend. Natuurlijk snappen we allemaal dat Colizzi en Meissner geen Mozart en Gluck zijn. Bovendien is het rococomuziek, en deze stijl is nu eenmaal beperkt in zijn artistieke en expressieve mogelijkheden. De vaak clichématige muziek kon dan ook niet van a tot z boeien.
Niettemin zaten er zeker aardige werken tussen. L’heureux révolution, een soort serenata uit 1787 die de teruggekeerde prins Willem V ophemelt, maakte ondanks zijn platte propagandafunctie beslist indruk. Ook Le droit d’ainesse van Kauchlitz Colizzi (het hele tweede deel werd ingenomen door zijn muziek) was de moeite meer dan waard, evenals het Nederlandstalige, Singspiel-achtige De koopman van Smyrna.
Het verhaal van deze opera, leerden we van Seghers, doet denken aan Die Entführung aus dem Serail. De grote man achter dit concert trok meer van zulke parallellen. Les talens à la mode (van Godfried van Swieten) werd met Die Zauberflöte vergeleken, en in Zingoni zag hij een voorname inspiratiebron voor de jonge Mozart. Dat laatste waag ik te betwijfelen – Den Haag zal toch niet de eerste plaats zijn waar het jonge wonderkind een opera hoorde….
De uitvoering was over het algemeen goed, maar wel voor verbetering vatbaar. De werken waren gearrangeerd voor hobo dan wel blokfluit, één enkele viool en een continuostem bestaande uit cello en klavecimbel. Ze waren wel luid genoeg, maar het ontbrak dit kamerensemble aan dynamische schwung. Veel harder of zachter werd het niet. De orkestpartijen kwamen daardoor vaak niet tot leven. Ook de frequente keuze voor te trage tempi speelde daarin mee. Violist Rémy Baudet (toch niet de minste!) had zelfs grote moeite met zijn instrument, dat in het eerste deel vaak onzuiver klonk.
De zangers waren minder onzeker. Vooral sopraan Elise Caluwaerts (die De koopman van Smyrna verrijkte met haar charmante Vlaamse accent) maakte grote indruk. Bariton Hans de Vries daarentegen lijkt eerder voor de studio dan voor het podium geboren: zijn zangkwaliteiten niet te na gesproken toonde hij de hele namiddag het acteervermogen en de flexibiliteit van een lantarenpaal.
Een concert als dit verdient hoe dan ook een pluim. Nederlandse muziek is net zo goed het bestuderen waard als muziek uit onze buurlanden. Seghers heeft de muziek aan de vergetelheid onttrokken en meteen maar tot leven gebracht, daar kan ik als musicoloog alleen maar diep respect voor hebben. Hij is niet bang voor de vooroordelen rond de Nederlandse muziek en weet met zijn presentatie iedereen te overtuigen. Het concert van vandaag heeft mij erg benieuwd gemaakt naar ’s mans boek!
Kort maar erg krachtig: mijn klassiekemuziekuurtje in het verzorgingshuis
Afgelopen maandag deed ik het voor de laatste keer: van zeven tot acht verzorgde ik een uurtje klassieke muziek in het Albert van Koningsbruggenhuis op Kanaleneiland. Dat huis doekt zijn reguliere woonafdeling op; alleen de afdelingen geriatrie en revalidatie blijven over. De trouwe bezoekers van mijn uurtje worden verspreid over verschillende andere huizen.
Ik raakte eerder dit jaar betrokken bij het Albert van Koningsbruggenhuis door een vrijwilligersvacature. Voorlopig heb ik nog geen echte baan (mocht iemand met invloed in de muziekwereld meelezen: ik ben beschikbaar!) en vrijwilligerswerk dat met mijn expertise en hobby te maken heeft, is welkom. De eerste afspraak in dat verzorgingstehuis was echter nog niet erg veeleisend: de doelgroep bestond uit licht dementerende tot al volledig demente bejaarden en de muziek was een voorgeproduceerde cd met roestvrijstalen repertoire, waarbij de doelgroep vervolgens luidkeels mee ging zingen. Mijn taak beperkte zich tot het brengen en halen van de mensen en ze te vertellen dat Für Elise van Beethoven was en Verdi het Slavenkoor had geschreven.
Het was waarschijnlijk niets geworden als zuster Maria me na afloop niet het volgende had gevraagd.: “De niet-demente bewoners komen nooit naar deze avondjes, omdat ze dat meezingen niet kunnen uitstaan. Kun je voor hen niet een uurtje organiseren?” Kijk, dat was de vraag waar ik op zat te wachten! Zelf het repertoire samenstellen, er iets bij vertellen voor een publiek dat het allemaal nog opvangt; mensen een mooie avond bezorgen en toch werk doen waar mijn eigen stempel op rust. Volgende week kon ik gelijk aan de slag.
Niet alle moeilijkheden waren meteen overwonnen. Om te beginnen was de opkomst meestal bedroevend laag. Je kunt mensen tenslotte niet dwingen om naar een activiteit te komen. Pas tegen het einde lukte het zuster Maria om meer mensen te strikken, maar dat waren deels revalidanten die de volgende week alweer weg waren. Verder zitten er beperkingen in het repertoire. Ook al was mijn publiek nog helder van geest, het blijven mensen van (soms ver) boven de zeventig en op die leeftijd is je smaak goeddeels versteend. Met avant-gardemuziek hoefde ik dus niet aan te komen, iets wat ik bij mensen van mijn eigen leeftijd beslist wel zou doen.
Maar dat betekende niet dat de mensen niets konden leren! De beproefde formule van mijn programma was bekende (soms overbekende) en onbekende werken naast elkaar, in een verbindend thema. De bewoners konden dan kennis maken met de liederen van Mozart of de motetten van de Nederlandse scholen, en met heel andere oren gaan luisteren naar de Bolero van Ravel of de Peer Gynt-suites. En af en toe, gewoon omdat het kon, een stukje zelf spelen, op de piano.
Ik heb de mensen nooit hoeven vragen wat ze van mijn avondjes vonden. Elke activiteit die een beetje breekt met de eenzame sleur van een verzorgingstehuis wordt natuurlijk toegejuicht, maar ik kreeg elke keer weer complimenten om de platen die ik meenam, om mijn presentatie en om mijn “oermuzikaliteit”. Met dat laatste bedoelden de bewoners dat ik altijd zo driftig stond mee te dirigeren. En niet te vergeten: mensen die een beetje chagrijnig kwamen zag je voldaan weer terugkeren. Het meest aangrijpende was een bedlegerige, semi-comateuze vijftiger, die vroeger zelf muzikant was geweest en soms erg heftig op muziek kon reageren. Bij een droevig liedje van Schumann of een aangrijpend symfoniedeel kwam zijn keel van emotie dicht te zitten.
Zelf stak ik er ook genoeg van op. Zo moest er, vond ik, beslist eens een avondje opera komen, al was dat nooit mijn sterkste punt geweest. Een prachtige gelegenheid om mijn eigen kennis eens op te frissen en uit te bouwen. En misschien heb ik nog wel iets goeds gedaan voor de jeugd ook: juist die avond waren er twee vijftienjarige stagiaires bij, die aandachtig naar mijn verhaal hebben geluisterd.
Deze week begon de verhuizing van de bewoners naar andere locaties. Ik heb al bij de mensen die erover gaan gevraagd of ik mijn muziekprogramma misschien ergens anders kan voortzetten.
Het volledige programma
1 september – Thema: Mozart (alle muziek van deze componist, behalve het eerste stuk)
- Carl Philipp Emanuel Bach – Celloconcert in A Wq 172 – Allegro assai
- Symfonie nr. 25 in g KV 183 – Allegro con brio
- Pianoconcert nr. 21 in C KV 467 – Andante
- Serenade in Bes KV 361 (Gran Partitta) – Largo – molto allegro
- Lied “Abendempfindung an Laura” KV 523
- Hoornconocert nr. 4 in ES KV 495 – Rondo (allegro vivace)
8 september – Thema: Oude Muziek (het gelijknamige festival was toen net voorbij)
- Anoniem – Viderunt omnes (gregoriaans)
- Anoniem – Doornikse mis – Gloria
- Guillaulme Dufay – Donnes l’Assault (chanson)
- Jheronymus Vinders – Lamentatio super mortem Josquini Desprez (O mors inevitabilis; motet)
- Francesco Canova da Milano – Canon en La Spagna voor twee luiten
- Jan Pietersz. Sweelinck – Est-ce Mars (klaviervariaties)
- Heinrich Schütz – Buccinate in Neomania tuba (concertant motet uit de Symphoniae Sacrae)
- Henry Purcell – Recitatief en duet/koor “Fear no danger” uit opera Dido and Aeneas
- Antonio Vivaldi – Concert in C con molti stromenti – Allegro molto
15 september – Thema: vroege romantiek
- Ludwig van Beethoven – Symfonie nr. 7 – Presto – assai meno presto (deel 3)
- Franz Schubert – Symfonie nr. 5 – allegro (deel 1)
- Beethoven – Sonate in A opus 101 – Etwas lebhaft, und mit der innigsten Empfindung
- Schubert – Sonate in Bes D. 960 – Scherzo: allegro vivace con delicatezza
- Robert Schumann – “Hör’ ich das Liedchen klingen” en “Ein Jüngling liebt ein Mädchen” uit Dichterliebe
- Beethoven – Vioolconcert – Rondo
22 september – Thema: Kamermuziek
- Georg Friedrich Händel – Vioolsonate in A, HWV 361
- Joseph Haydn – Pianotrio in C Hob. XV:27 – Allegro
- idem – Strijkkwartet in C opus 76-3 – Poco adagio, cantabile
- Ludwig van Beethoven – Vioolsonate in A opus 47 (Kreutzersonate) – Adagio sostenuto – presto
- Franz Schubert – Pianokwintet in A (Forellenkwintet) – Thema und Variationen: Andantino
29 september – Thema: Orkestmuziek (I)
- Johann Sebestian Bach – Concert voor twee violen in d – Largo ma non tanto
- Joseph Haydn: Symfonie nr. 103 in Es (met de paukenroffel) – Adagio – allegro con spirito
- Ludwig van Beethoven – Pianoconcert nr. 5 in Es opus 73 (Keizerconcert) – Adagio un poco mosso
- Johannes Brahms – Symfonie nr. 3 in F opus 90 – Allegro con brio
- Aleksandr Borodin – Symfonie nr. 2 in b – Andante en allegro (deel 3 en 4)
6 oktober – Thema: Klaviermuziek
- Jan Pietersz. Sweelinck – Mein junges Leben hat ein End (variaties)
- Johann Sebastian Bach – Valet will ich dir geen, BWV 736 (koraalvoorspel)
- Joseph Haydn – Capriccio in G Hob. XVII:1
- Antonio Soler – Sonate in d R. 117
- Wolfgang Amadeus Mozart – Pianoconcert nr. 21 in C, KV 467 – Allegro vivace assai
- John Field – Nocturne nr. 1 in Es
- Frédéric Chopin – Etude in E opus 10-3
13 oktober – Thema: Opera
- Claudio Monteverdi – L’Orfeo – Begin derde bedrijf
- Georg Friedrich Händel – Rinaldo – “Armida despietata” (recitatief) en “Lascia ch’io pianga” (aria)
- Wolfgang Amadeus Mozart – Le nozze di Figaro – “Riconosci in quest’ amplesso” (sextet)
- Giuseppe Verdi – “Tacea la notte/di tale amor” (cantabile-cabaletta)
- Richard Wagner – Parsifal (slot)
- Extra: Leonard Bernstein – West Side Story – Maria (song)
20 oktober – Thema: Engelse muziek
- Thomas Tallis – Lamentaties (eerste versie)
- Henry Purcell – Vioolsonate in g
- William Boyce – Symfonie nr. 1 in Bes
- Edward Elgar – Celloconcert in e – Adagio – moderato
- Gustav Holst – The Planets – Jupiter
- Elgar – Enigmavariaties – Nimrod
- Elgar – Pomp & Circumstancemars nr. 1 (“Land of Hope and Glory”)
27 oktober – Thema: Orkestmuziek (II)
- Ludwig van Beethoven – Symfonie nr. 5 in c opus 67 – Allegro – attacca – allegro (deel 3 en 4)
- Felix Mendelssohn – Symfonie nr. 4 in A (Italiaanse) – Saltarello: presto
- Hector Berlioz – Symphonie fantastique – Un bal
- Edvard Grieg – Peer Gynt-suite I – Anitra’s dans en In de hal van de Bergkoning
- Anton Bruckner – Symfonie nr. 7 in E – Scherzo
3 november – Thema: Thema en variaties
- Johann Sebastian Bach – Thema met variaties in G (Goldbergvariaties) – Thema (live) en variaties 1-6 (Gould)
- Joseph Haydn – Symfonie nr. 103 in Es (met de paukenroffel) – Andante piuttosto allegro
- John Field – Pianoconcert nr. 1 in Es – Air écossais “Within a mile of Edinburgh town”
- Gustav Mahler – Symfonie nr. 1 in D (“der Titan”) – Feierlich und gemessen, ohne zu schleppen (viel helaas een beetje in het water doordat de boxen het veel te weinig versterkten)
- Wolfgang Amadeus Mozart – Variaties in C over “Ah vous dirai-je maman” KV 265 (live!)
10 november – Geen muziekavond
17 november – Thema: Muziek uit de periferie
- Juan Crisóstomo Arriaga – Ouverture “Los esclavos felices”
- Amy Beach – Pianoconcert in cis – Scherzo: vivace (perpetuum mobile)
- Jean Sibelius – Symfonie nr. 2 in D opus 43 – Allegretto
- Béla Bartók – Roemeense volksdansen
- Samuel Barber – Adagio voor strijkers
- Bedřich Smetana – Vltava (De Moldau)
24 november – Thema: Franse muziek
- Jean-Baptiste Lully – Phaéton – Ouverture en twee nummers uit de proloog
- Georg(e) Muffat – Concerto grosso nr. 11 in e (“Delirium amoris”)
- Étienne-Nicholas Méhul – Symfonie nr. 1 in g – Menuetto
- Camille Saint-Saëns – Symfonie nr. 3 in c (Orgelsymfonie) – Maestoso – allegro
- Maurice Ravel – Boléro
Ferdinand Dejean, de geheimzinnige fluitman
Af en toe loop je aan tegen bijzonder aardige verrassingen. Zo bleek eerder dit jaar de simpele boekhandel in mijn dorp een behoorlijk gespecialiseerd boek te verkopen. Het ging om een biografie van Ferdinand Dejean met als ondertitel VOC-chirurgijn, wereldburger en opdrachtgever van Mozart. De auteurs waren Otto Bleker en Frank Lequin.
Dejean, dat was de geheimzinnige ‘Indische Hollander’ waar Mozart in zijn brieven van spreekt. De man beloofde hem 200 gulden voor drie korte, gemakkelijke fluitconcerten en een paar fluitkwartetten. Mozart leverde, onder grote tijdsdruk, drie kwartetten af en twee concerten (hier het eerste) en ontving tot zijn chagrijn maar 96 gulden. Pogingen om die Dejean te achterhalen mislukten decennialang. Er werd gespeculeerd dat de man eigenlijk De Jong of Janszoon heette – hij zou zijn naam vertaald hebben omdat de communicatie, zoals in die tijd gebruikelijk tussen anderstaligen, in het Frans verliep. Pas in 1981 publiceerde Lequin, coauteur van dit boek, een artikel waarin hij bekend maakte deze man eindelijk te hebben gevonden. Niettemin bleef dat artikel zo onopgemerkt dat platenhoezen en cd-boekjes nog jaren nadien schreven dat Dejean een grote onbekende was. Lequin ging intussen door met onderzoeken, en na een jaar of dertig had hij genoeg bij elkaar om een heuse biografie te publiceren.
Wat blijkt? Ten eerste heette Dejean echt Dejean; zijn voornaam blijkt bovendien Ferdinand. Hij was van Franse afkomst, een hugenoot waarschijnlijk. Verder was hij geen geboren Hollander, maar een Duitser, die op 9 oktober 1731 in Bonn geboren werd. In 1758 trok hij naar Amsterdam, om daar zijn geluk te beproeven, en hij monsterde aan op een VOC-schip als scheepschirurgijn. Hij was niet de eerste de beste in zijn vak: Dejean verdiepte zich in de nieuwste medische literatuur (scheurbuik > limoenen toedienen!) en keek kritisch naar de vele ziektes die op zijn schip uitbraken. Eenmaal in Batavia bleef hij daar jarenlang stadschirurgijn, waar hij machtige vrienden maakte en een rijke weduwe trouwde.
Zo kwam hij in 1768 schatrijk weer in de Republiek terug. Hoewel hij kon rentenieren, besloot hij actief te blijven en ging hij op zijn 38e in Leiden medicijnen studeren. Uiteindelijk zou hij zelfs twee keer doctoreren, in de fysica en in de medicijnen. Hij liep onder meer college bij Graupius. Uit de verschillende bronnen (er zijn onder meer brieven van Dejean zelf bewaard gebleven) blijkt dat hij nog wel geloofde in de oud-Griekse leer der lichaamsvochten, maar voor alle nieuwe ontwikkelingen openstond, een kritische blik had en veel van zijn vakgenoten vooruit was. Hij werd meermaals als deskundige ingeroepen.
In 1777 en 1778 komt Dejean naar Mannheim, vermoedelijk om zijn vriend Römer op te zoeken; hier ontmoet hij Mozart. De rest van het verhaal is intussen bekend: Mozart levert één concert te weinig af en Dejean houdt ruim de helft van het geld in. Het is nooit duidelijk geworden waarom dat precies zo ging. Misschien was het simpelweg het niet-vervullen van de opdracht. Ook is er gespeculeerd dat het tweede fluitconcert de bottleneck was: Mozart zat in tijdnood en ‘coverde’ hiervoor zijn eigen hoboconcert. (De vraag is of Dejean dat kon weten.) Een interessantere hypothese is dat Dejean de werken niet kon spelen: hij had immers om gemakkelijke, korte concerten gevraagd en daar voldeed Mozarts werk niet echt aan. Hoe hoog het niveau van Dejeans fluitspel was, is onbekend; we weten alleen dat er verschillende dwarsfluiten in zijn nalatenschap werden gevonden. Het boek gaat daar helaas niet op in; blijkbaar beschouwen de auteurs alleen de levensbeschrijving van de man in kwestie als hoofdzaak.
Dejean, een speculant die een fortuin van rond de honderdduizend gulden had, hoefde niet te kijken op honderd piek meer of minder. Inderdaad lijkt hij in zijn latere leven inderdaad een klein beetje vrekkig te worden. Zo laat hij zijn testament aanpassen waardoor verschillende liefdadige doelen, zijn schoonfamilie en een vrijgelaten slaaf nu naast de erfenis grijpen. Wel draagt hij zorg voor zijn zoon George, het enige wat hem nog aan zijn huwelijk herinnert na de dood van zijn stiefkind en vrouw. De jongen wil militair worden en gaat daarvoor naar een zeer strenge school in Württemberg. Het is niet eens bekend of de dokter zijn zoon sindsdien nog heeft ontmoet. Verder gaf Dejean zijn leven lang geld uit aan een verzameling medische boeken en natuurkundige instrumenten.
In 1780 of 1781 verliet hij de Republiek en ging hij in Rheinberg wonen, bij zijn zuster. Na haar dood ging hij naar Wenen, waar hij in 1797 overleed. De laatste jaren van zijn leven hield hij zich bezig met het kritisch aanvullen van Graupius’ medische boeken. Hij heeft de uitgave hiervan nog mogen meemaken.
Het boek is zonder meer indrukwekkend. Hoewel de biografie een tweederangs beroemdheid beschrijft, overstijgt ze zichzelf tot een boeiend tijdsbeeld van de Republiek in de late achttiende eeuw, met een genuanceerd beeld van medici uit die tijd. Het cliché van de knullige chirurgijn die je alleen maar verder in de misère helpt, wordt ontkracht, en en passant leer je van alles over het stadsleven in Batavia en de studentenwereld rond 1770 (interessant detail: als student was je indertijd vrijgesteld van belasting op bier en wijn). Het bronnenonderzoek is grondig; Lequin behoort tot het uitstervende soort van alfa’s die voor het stoffigste archief niet terugschrikken. Omdat de bronnen moeilijk traceerbaar zijn, is men ons bovendien van dienst door de relevante teksten integraal in het boek af te drukken. Meer dan de helft van het werk bestaat uit bronnen en eindnoten, een wetenschappelijke publicatie waardig!
De biografie is rijk geïllustreerd (ook al kon van Dejean zelf geen plaatje worden gevonden) en heeft zeker vaart. Dit is zo te zien de verdienste van Bleker, want Lequin heeft, blijkens de inleiding die hij nog zelf geschreven heeft, geen geweldige hand van schrijven. Nog een manco zijn de verschillende taalfoutjes die in de tekst opduiken: blijkbaar is er bij Stichting Uitgeverij Noord-Holland geen redacteur meer aan te pas gekomen. Dit smetje staat in schril contrast met de verzorgde vormgeving en de twee deftige leeslinten die het boek allure verschaffen. Tot slot heb ik nog een appeltje te schillen met coauteur Lequin. Zijn artikel is te vinden “in de voormalige nu in verval geraakte (destijds voortreffelijke), musicologische bibliotheek, gevestigd aan de Drift in Utrecht.” Pardon? Ik heb er jaren gebruik van gemaakt, wat is er mis met onze bibliotheek?
Al met al is dit geen boek voor de gemiddelde muziekliefhebber, maar wel voor vakidioten als ik, én voor grote Mozartfans. Zoals een echte fan van de Beatles wel geïnteresseerd zal zijn in de geschiedenis van het weeshuis Strawberry Fields, zo kan iemand die alles over Mozart wil weten volop terecht in dit verantwoorde boek – vooral als die Mozartliefhebber uit Nederland komt.
Koninginnedagconcert 2013
Alles is koning, koningin en troon dezer dagen, en alleen al daarom had het Koninginnedagconcert van dit jaar mijn aandacht; het is immers het laatste, in elk geval tot Amalia de troon bestijgt.
Beatrix houdt van oude muziek, net als wijlen prins Claus, en nodigde voor deze gelegenheid Frans Brüggen en zijn Orkest van de Achttiende Eeuw uit. De naam van dit orkest is al een dik decennium misleidend: waar de blokfluitist jarenlang alleen voor barok en vroeg klassiek ging, houdt hij zich in deze eeuw ook met de opkomende romantiek bezig. Zo ook vanavond: Mendelssohns Italiaanse symfonie en Chopins tweede pianoconcert stonden geprogrammeerd.
Brüggen heeft de hebbelijkheid om de artistieke keuzes die hij altijd al op de barok toepaste, op dit repertoire over te enten. Zoals wel meer mensen uit de oudemuziekwereld gebruikt hij zeer weinig rubato; om te voorkomen dat het mechanisch wordt, vertrouwt hij op dynamiekverschillen. Dat is voor achttiende-eeuwse muziek al een aanvechtbare keuze – Richard Taruskin wees er ooit op dat deze zakelijke esthetiek weinig met ‘authentieke’ uitvoering te maken heeft, maar juist typisch iets van de twintigste eeuw is. Voor negentiende-eeuwse muziek is het echter dodelijk. Een fraai maar muzikaal niet zo avontuurlijk werk als de Italiaanse symfonie slaat op die manier dood. Het andante klonk vlak, het scherzo onnoemelijk tam. Zelfs naar het einde van een deel toe bleef Brüggen als een metronoom dirigeren.
Na deze Mendelssohn verwachtte ik niet veel van Chopin. Hier kwam ik echter bedrogen uit: aan de hand van pianiste Dina Joffe (een joods-Letse pianiste gespecialiseerd in de vroege romantiek – bedankt Wikipedia) kon het orkest me geen moment vervelen. De tempi klopten, de dynamiek klopte, en het rubato, de onontbeerlijke schwung van de romantiek, was in volle glorie aanwezig. Misschien was dat meer de verdienste van de pianiste dan van de dirigent: sommige orkestritornellen klonken ook hier erg gelijkmatig. Gelukkig leidden eventuele verschillen van inzicht niet tot miscommunicatie tussen orkest en solist; Frans Brüggen blijft natuurlijk een bekwaam dirigent met een uitstekend orkest. Iets wat we natuurlijk al wisten, en wat ook bleek uit de prima beheersing van de historische instrumenten. Al hadden de natuurhoorns en -trompetten – instrumenten die zelfs de beste blazers niet foutloos bespelen – voor deze concerten best door modernere modellen met kleppen vervangen mogen worden.
Recensenten worden opgeleid om kritisch te schrijven, maar uiteindelijk is dit slechts mijn mening. Hebben jullie het concert ook gehoord? Laat maar horen wat je ervan vindt!
Naar nieuws op een mooie dag: het einde van de Boudisque
Het bewuste bericht liet natuurlijk niet na om te melden dat de platenzaak in een of andere vorm al 65 jaar bestaat, eerst als Staffhorst, later als Ear & Eye. Nou ja, dat zal allemaal wel. Natuurlijk is het vreselijk jammer als een tijdperk van twee derde eeuw eindigt, net zoals het zonde is wanneer een familiebedrijf na 468 jaar aan een grotere concurrent wordt uitgeleverd.
Maar ik ben geen geboren Utrechter en voor mij begint de echte geschiedenis van de winkel pas in 2002. Hij heette toen nog Ear & Eye, zat in de aftandse steeg die Drieharingstraat heette (hoe toevallig: de Amsterdamse versie zat aan de Haringpakkerssteeg!) en besloeg daar twee derde van de noordkant. Een enorme zaak, die alles en alles had: grote helden van me als Mozart, Wagner en Bruckner, maar ook de soundtrack voor een Redneckfeest, nichterige hitparadepop, kneiterlelijke avantgarde en obscure Corsicaanse polyfonie. (Ik heb het allemaal ooit daar gekocht!)
De winkel lag op de weg (althans op een route) van Hoog Catharijne naar de Drift, waar ik college liep (da’s ook goeddeels verleden tijd trouwens, muziekwetenschap aan de Drift), en zodoende ontdekte ik hem bij toeval. Minder toevallig was, dat ik er sindsdien vooral uit college bijna steeds langs liep. Mijn hemel, wat heb ik mezelf daar op kosten gejaagd! Maar ook erg aan mijn eruditie gewerkt, in de tijd dat je alleen nog pop illegaal kon downloaden.
Na anderhalf was het gedaan met op en neer reizen (ik had een kamer), maar niet met het platen aanschaffen. Ook niet toen de naam een paar jaar later veranderde in Boudisque. Malaise in de platenbusiness? Dat raakte toch alleen de grote jongens. De echte liefhebbers bleven toch wel cd’s kopen. Tot in 2009 de donderslag bij heldere hemel viel. De zaak dicht en een briefje voor de ruit: door “bijzondere omstandigheden” kon ik de bestelde cd’s voorlopig niet ophalen. Toen de zaak weer openging, bleek wat die omstandigheden waren: de tent was failliet, en doorgestart met een nieuwe investeerder die daar meer filantropische dan zakelijke gronden voor had. Voortaan moest Boudisque verder in een klein rotpand aan het Vredenburg, met alleen klassiek en metal. De verkeerschaos, de eeuwige bouwput (nota bene voor het Muziekpaleis!) en de crisis deden de rest: er kwam steeds minder volk naar binnen. Het uiteindelijke bericht kwam als een doffe dreun, maar misschien geen onvoorziene.
Vraag me niet waarom, maar het bericht dat het tijdperk-Boudisque ten einde loopt was voor mij en vele anderen dé gelegenheid om er weer eens iets te kopen. Ik stond in het hoekje van de esoterische avant-gardemuziek te praten met verkoper (en musicoloog) Emanuel, en koordirigent (en gesjeesde musicoloog) Lodewijk, twee erkende nieuwemuziekzeloten. We hadden het over Stockhausen. Zijn werk was geweldig, en het zou zeker repertoire houden, vonden we alle drie, terwijl we wat lachten om zijn excentrieke leven. Trouwens: alle goede muziek zou wel blijven. Uit de luidsprekers klonken divertimenti van Mozart. Ook al zo zorgeloos en optimistisch. Misschien lag het aan het weer, maar geen van drieën leken we bereid om te treuren op het moment dat dat eigenlijk hoorde.
Musicologen zijn rare mensen, en misschien is ons optimisme wereldvreemd en misplaatst. Maar toch: ik ben overtuigd dat klassieke muziek niet kapot kan. Geen nieuwe techniek of ongunstige trend kan op tegen eeuwigheidswaarde. Het enige wat van belang blijft, is dat zij die erin geloven bezig blijven. Blijven spelen, blijven luisteren en niet te vergeten: blijven componeren, want aan actieve participatie ontbreekt het nog wel eens in deze wereld. Ik zal me vanaf nu dubbel zo hard inzetten, het liefst met jullie!
Humor en onzin in de muziek
Ik heb al een eeuwigheid niets meer gepost, en wat kan ik op deze frisse maar mooie 1 april beter toevoegen dan een stukje over de grootste lolbroek in de muziek?
Wolfgang Amadeus Mozart, een van de meest gewaardeerde en populairste componisten, stond als mens vooral bekend om zijn merkwaardige gevoel voor humor. Bekenden, zijn nichtje Maria Anna Thekla voorop, werden overstelpt met grappen, meestal van het poep-en-piesgenre, en mensen die ogenschijnlijk niets verkeerd hadden gedaan, werden het mikpunt van practical jokes. Zijn vaste hoornist Joseph Leutgeb kreeg bijvoorbeeld te lezen dat “Wolfgang Amadé Mozart medelijden [heeft] gehad met Leutgeb, ezel, os en nar” (in het tweede hoornconcert), kreeg een partituur in vier verschillende kleuren inkt (vierde hoornconcert) en kreeg allerlei onzinnige aanwijzingen. Leutgeb moet een van de beste hoornisten op zijn minst uit Wenen zijn geweest, maar Mozart vond hem duidelijk een pias.
Ene Martin komt er nog minder gunstig vanaf. Over hem maakte Mozart een intelligente canon met een wat minder hoogdravende tekst: “O jij ezelige Martin, o jij Martinige ezel, je bent zo rot als een knol zonder hoofd en benen.” Die arme Martin is blijvend de lul, want nu nog gebruiken veel koren het stuk als inzinger. Al hebben ze wel heel lang de laatste regels gecensureerd: “O beste Liperl, ik vraag je vriendelijk, lik toch gauw mijn reet.” Het lik-mijn-reetthema komt bij Mozart vaker terug: in een gigantisch moeilijke zesstemmige canon is het de enige tekst (de rest van de tekst is door anderen toegevoegd)!
Soms maakt Mozart geen grap met de partituur of de tekst, maar met de muziek. Als je onvoorbereid luistert naar Ein musikalischer Spaß kom je van een kouwe kermis thuis: het slechtste werk dat Mozart ooit heeft geschreven! De ondertitel “Dorfsmusikanten-Sextett” maakt al wat meer duidelijk: het is een voorbeeld van hoe muziek componeren en spelen niet moet. De stadse Mozart voert zes dorpsmuzikanten op die er een enorm potje van maken. Inspiratie haalde hij bij zijn afgekeurd oefenwerk van zijn leerling Attwood, maar ook bij zijn kanarie, die twee wijsjes door elkaar kon zingen. In het laatste deel komt alle vuiligheid bij elkaar: de instrumenten gaan in meerdere toonsoorten tegelijk spelen en het stuk eindigt met een vreselijke dissonant. Zonder het te weten heeft Mozart hier de moderne muziek uitgevonden!
Ik heb een heel stukje over 1-aprilmuziek kunnen vullen met werk van Mozart. Maar is er natuurlijk veel meer niet-serieuze muziek. Jullie hebben vast wel suggesties. Kom maar op!
PS: Je veters zitten los!