De jukebox (3)

Dit jaar schreef ik in honderd stukjes, geconcentreerd rondom evenveel liedjes, een geschiedenis van de popmuziek in het Nederlands en verwante streektalen. Verschillende mooie, leuke en interessante liedjes zijn buiten de boot gevallen. De laatste twee weken van het jaar passeren die liedjes alsnog de revue.

Deel 3: country (zie ook aflevering 15)

Ja, u hebt het goed gezien. Dit hele jaar kwam er slechts één countryliedje voorbij, te weten “KL 204 (Als ik God was)”. Dat was dan ook nog een liedje van Peter Koelewijn, dat er normaal gesproken niet in was gekomen omdat de Eindhovense meester al met “Kom van dat dak af” in mijn rubriek stond. Maar het genre helemaal weglaten ging gewoon niet.
  De reden daarvoor is deels sociologisch. Country werd in Nederland in de hoek van de ‘Europese’ muziek geplaatst, samen met smartlappen en schlagers. In Amerika is dat heel anders: daar is country de rurale tegenhanger van de rockmuziek. Country kwam op in het interbellum. Eigenlijk waren de country en de blues één muziekstijl, maar door de ongelofelijke segregatie in die jaren werden er aparte muzieksoorten voor zuidelijke blanken en zuidelijke zwarten in de markt gezet. Ik heb het vaker gezegd: muzikanten denken niet in hokjes, het publiek wel.
  Na de oorlog was country de essentiële factor die rhythm ’n blues in rock ’n roll deed veranderen. Country deed het goed bij Bob Dylan en hippiebands als The Byrds, terwijl Johnny Cash, de koning van het genre, in rockkringen brede waardering vond.

Zo niet in Nederland. Hier te lande was het vooral de sentimentele country die tot een overwegend vrouwelijk publiek doordrong. Dolly Parton en Tammy Wynette scheerden hoge toppen. Heeft dat ook de Nederlandse country gevormd? Ten dele.

We beginnen trouwens in Vlaanderen. Will Tura, een muzikale allemansvriend, coverde “Lonesome 7-7203” van Hawkshaw Hawkins. Gedateerd klinkt het zeker, maar smakeloos allerminst.

Enkele jaren later was het Luk Bral die de aandacht trok. Hij zong een liedje over een geliefd countryonderwerp: de lust om te reizen en dan toch weer het gevoel dat je terug moet.

Goede country was in Nederland jarenlang het terrein van Wim Kerkhof. Op Radio Rijnmond had hij een programma geheel gewijd aan dit genre, dat overigens dit jaar ter ziele ging. Kerkhof wist waar hij over praatte, want hij was al jaren de helft van The Amazing Stroopwafels: een Nederlandstalig duo, wereldberoemd in Rotterdam e.o., dat heel wat countryachtig werk in zijn uitgebreide discografie heeft opgenomen. Een van hun bekendste nummers is “Oude Maasweg”, een vertaling van “Manhattan Island serenade” van Leon Russell. Plaats van handeling is een troosteloos weggetje in het Botlekgebied. Om ons van dienst te zijn zingen de heren eerst het origineel voordat ze hun hertaling ten gehore brengen.

Het kan ook een stuk minder smaakvol. Hepie en Hepie, twee nichtjes uit Friesland (met zulke namen hoef je dat laatste er niet bij te zeggen), verblijdden ons met een cover van Hank Locklins “Send me the pillow that you dream on”. Het origineel is mooie klassieke country met alles erop en eraan. “Ik lig op mijn kussen stil te dromen” is elektronisch, sloom en behoorlijk bloedeloos. Maar het werd wel een kneiter van een radiohit. Als je wilt weten waarom de country in Nederland bij de smartlappen werd ingedeeld, heb je hier het antwoord:


Ja, rond 1980 werd popcountry wel een dingetje. Zelfs goede artiesten deden eraan mee. Ze probeerden hun sound te moderniseren door er synthesizers tegenaan te gooien. Dat leverde inderdaad hits op, maar anno 2017 ligt geen mens meer wakker van die muziek.
  Ook Utrecht had een groep die popcountry zong, in het plaatselijk stadsdialect nog wel. In “‘k Wis nie da je kwaod werd” haalt een echte Utrechter allemaal asociale rottigheid uit: oplichten en gejatte fietsen in de gracht gooien. Het is te hopen dat de bandleden zelf ook uit het volkse milieu kwamen, en niet stiekem USC-reünisten waren…

Country is niet alleen voor cowboys. Na de oorlog was er een groep countryartiesten die zich niet meer thuis voelde in het stervende beroep van paardrijdende koeienhoeder, maar het moderne metier van vrachtwagenchauffeur bezong. De grote man van de truck-driving country in Nederland is natuurlijk Henk Wijngaard, ook in het echte leven vrachtwagenchauffeur en bovendien de oom van Shania Twain.

Naast Henk Wijngaard was er ook nog de BB Band. De zanger van deze band is blijkbaar geen trucker, maar de romantiek van de verlaten wegen trekt hem wel aan. Daarom laat hij zichzelf als lifter meenemen. Maar Stille Willie blijkt geen gewone trucker…

Het hoeft niet per se over verloren liefdes of verlaten vlaktes te gaan. Mac Davis zong gewoon over zichzelf. Peter Blanker bracht Davis’ “Hard to be humble” naar Nederland als “Het is moeilijk bescheiden te blijven.”

Ook deze aflevering van De jukebox sluiten we af met een artiest die al aan de beurt is geweest. Daniël Lohues heeft in zijn loopbaan heel wat goede country geschreven – hij kan zo met tien liedjes in dit stukje. Mijn keuze valt op “Dankjewel voor de zon”, een Nederlandstalig (!) liedje dat hij met Skik schreef. Tot nu toe vooral bekend bij de fans, maar daar moet maar eens verandering in komen.

Het lievelingsliedje van mijn oma

Vandaag geen concerten of lezingen waar ik onlangs heen ben geweest, en ook geen nieuwe platen. Ik kreeg vanmorgen het bericht dat mijn oma in haar slaap overleden is. Een week geleden hebben we met zijn allen nog haar 95e verjaardag gevierd, maar kort daarna ging het ineens bergafwaarts. Heftig. Niet dat mijn oma nog zo jong of vitaal was, maar het is voor het eerst dat zo’n nauw verwant familielid overlijdt. Eén opa (haar man) heb ik nooit gekend; de andere drie grootouders heb ik 31 jaar mogen houden. Op zijn minst het begin van het einde van een tijdperk…

Echt goed kende ik mijn oma niet. Anders dan mijn andere opa en oma woonde ze altijd al ver weg; bezoekjes aan haar seniorenflat in Apeldoorn waren beperkt tot een paar keer per jaar. Gezellig was het altijd wel, zeker wanneer ze haar verjaardag vierde. Ik kon dan spelen met mijn enorme inventaris aan neven en nichten. En oma zelf, die had voor iedereen een beetje aandacht, al kon ze niet tot in de details bijhouden wat wij allemaal deden.

Sinds een paar jaar ging het toch iets minder goed met haar. Ze moest naar een aanleunwoning, later naar een verzorgingstehuis. Mijn tante, die vroeger zuster is geweest, nam een deel van de zorg voor haar op. En al haar kinderen kwamen één dag in de week langs – ze had er zeven, kwam dat even mooi uit!

Zelf kwam ik er niet meer zo vaak, maar als ik in de buurt was en het kwam zo uit, ging ik graag met mijn vader mee. Veel sprak ik niet met haar – dat liet ik vooral aan mijn vader over – maar ze herkende ons moeiteloos en was blij om ook mij te zien.

De voorlaatste keer dat ik haar zag, nam mijn vader ons mee naar de piano. Zoals mijn lezers misschien weten, zing ik wel eens oude Hollandse liedjes uit de jaren dertig, veertig en vijftig. “Speel maar eens wat voor oma”, zei mijn vader. De keuze was gauw gemaakt. Ik begon aan de grote tophit uit de jaren dertig, een liedje dat elke oudere Nederlander zo meezingt: “Het plekje bij den molen” van Willy Derby. “Daar bij dien molen/ dien mooien molen/ daar woont het meisje waar ik zooveel van hou.”

Oma zat er stil naar te luisteren. Ze vond het mooi. Wat mij niet opviel, maar mijn vader wel: de tranen liepen over haar wangen. “Dat is het liedje van pa”, zei ze nog. Inderdaad: mijn oma woonde ooit in het Veluwse Vaassen, bij de molen. Mijn opa, die ik nooit gekend heb en die zij de laatste 38 jaar van haar leven heeft moeten missen, zong het altijd voor haar.

In dierbare herinnering aan Hendrika Steenbeek-Mijnhout (1920-2015)